recensie Maarten den Dulk

r

R. Reeling Brouwer (inl.), De handzame Calvijn, met nieuwe vertalingen van H. van Dolen en H. Vermeer-Pardoen, Van Gennep, Amsterdam 2004. ISBN 9055154067/NUR 700, 340 blz, E. 22.50.

De titel ‘De handzame Calvijn’ suggereert een gebruiksvriendelijke toegang tot het werk van Calvijn. Dat biedt dit boek inderdaad. Je leest Calvijn zonder dat je er moe van wordt. Het wordt zelfs zo leuk, dat Calvijn in deze presentatie niet alleen handzaam wordt, maar handsome. We ontmoeten een scherpzinnige en charmante humanist, die er mag zijn naast gevierde schrijvers als Rabelais. We voelen hoe er van zijn theologie een zekere humanitas uitgaat, zoals John van Eck eerder beschreef in God, mens en medemens (Franeker 1992). Maar tegelijk zorgt de inleider ervoor, dat er voldoende afstand blijft. De onaangename aspecten aan zijn persoon en werk worden geenszins verdoezeld. Het gaat er niet zo hevig toe als in Bouwsma’s diepte-psychologische analyse of als in Barth’s Die Theologie Calvins 1922, waar we lezen: ‘Dieser Mensch konnte doch nicht gesund sein.’ (162). Hier is voor de lichte toets gekozen. Wellicht juist daardoor wordt de lezer scherp gehouden: ontdek zelf maar waar het mis kan gaan bij deze uitzonderlijke theoloog.

De bloemlezing is opgezet volgens een beproefde, didactische formule. We krijgen niet meer dan tien vertaalde fragmenten (of verzamelingen van fragmenten) uit Calvijns werk voorgeschoteld. Elk fragment wordt ingeleid, zodat de oorspronkelijke functie, de strekking en de opbouw van de tekst helder wordt. Door de keuze van de fragmenten en door de toelichting wordt de lezer meegenomen in ‘een doorlopend verhaal’ (8), waarin de belangrijkste wendingen in het leven en denken van Calvijn successievelijk aan de orde komen. Een dubbele jaartallenlijst houdt het overzicht vast op zijn levensgang en op de gebeurtenissen in zijn tijd. De literatuurlijst is informatief, maar bewust beknopt gehouden. Deze opzet maakt het boek geschikt voor werken in groepen en voor colleges. Het studiemateriaal ligt goed geproportioneerd en geprofileerd op tafel.

De keuze van de fragmenten is zodanig dat we kennis maken met verschillende literaire genres, die Calvijn alzo beoefend heeft. Natuurlijk zijn daar de krachtige, politieke en theologische confrontaties in zijn brief aan koning Frans I en aan kardinaal Sadoleto en (met gebroken stem) zijn ultieme positiebepaling in de afscheidsredes voor de zijnen. Die teksten brengen iets van zijn levensprogramma aan het licht en kunnen niet ontbreken. Ze vormen het begin, het midden en het eind van de bloemlezing (I,IV,X). Tussendoor verschijnen echter ook teksten (II,VII,VIII), waarin de organisatorische kant van de reformator naar voren komt. Hij geeft instructies in zake kerkorde en liturgie, hij biedt modellen aan voor gebed, zang en sacramentsbediening en zoekt een weg in de escalerende avondmaalsdiscussie. Daarnaast wordt ook een glimp getoond van zijn briefpastoraat (IX). Uiteraard verstaat men Calvijn het beste als hij onderwijs geeft, de bijbel uitlegt en preekt. Maar hoe breng je dat onder in een bloemlezing? Hier is een drastische beslissing genomen. Geen paragrafen uit De Institutio van 1559, geen proeven van exegeses en geen preekfragmenten! Wat er wel geboden wordt is de gehele Catechismus van 1537, enkele fundamentele delen uit de Institutio van 1539 en een paar inleidingen op bijbelcommentaren. Door deze keuze wordt de lezer hongerig gemaakt. Die wil hierna wel weten hoe de hele Calvijn smaakt. Dat zal dan ook wel precies de bedoeling zijn.

De vertaling van Van Dolen en Vermeer-Pardoen verdient afzonderlijke aandacht. Leg de eerste alinea’s van hun vertaling van de brief aan Frans I naast die van Sizoo en die uit Protestantse Pleidooien van Bakhuizen van den Brink. Dan hóór je wat er gebeurt: de taal wordt uit moeizame, vormelijke zinsconstructies bevrijd en spreekt direct aan. Door het gebruik van tussenkopjes wordt de argumentatieve structuur van het betoog zichtbaar gemaakt. De lezer wordt als het ware betrokken bij het creatieve moment, waarop Calvijn bezig is zijn gehoor te overtuigen, scherp, ter zake en wendbaar. Deze vertaling evoceert iets van Calvijns retorische virtuositeit. Met zulke vertalingen zijn we in Nederland niet verwend. ‘Bij Sizoo’s vertaling val ik in slaap’ was Breukelmans mening en we kregen de indruk dat deze uitspraak pars pro toto bedoeld was. Zeker, een goed stilist als J. Buskes bracht ooit de Geneefse Catechismus van 1545 tot leven en de dichter Jan Wit deed hetzelfde met Calvijns reactie op de artikelen van de theologische faculteit van Parijs uit 1544. Ook R. Schippers bood ooit in zijn pocket Johannes Calvijn, zijn leven en werk, uit 1959 leesbaar vertaalde fragmenten aan. Maar in deze nieuwe bloemlezing is de arbeid van de vertaling nu eens niet door theologen naar zich toegetrokken, maar toevertrouwd aan taalkundige specialisten. Dat loont. Van zulke mensen wil ik dan ook graag weten, waarom zij Calvijns typering van zijn omkeer als subita conversione traditioneel vertaald hebben met ‘door een plotselinge bekering’ (240) en niet met ‘door een onverwachte bekering’ (THL Parker, John Calvin, London 1977, 193,194). Het gaat in dit verband toch niet om het temporele aspect, maar om het feit dat de omkeer hem ongepland en onverhoeds overkwam.

Het meest intrigerende element van deze bloemlezing wordt gevormd door de inleidingen, die aan elk fragment voorafgaan. Hierdoor wordt de lezing en verwerking van Calvijns teksten aangestuurd. Rinse Reeling Brouwer probeert in flitsend geschreven schetsen de balans te bewaren tussen 1) informatie over het politieke momentum waarin Calvijn van geval tot geval optrad, 2) de kerkelijk-organisatorische en pastorale aspecten van het bewuste fragment en 3) de theologische analyse van de betogen, waarbij hij zich uiteraard schatplichtig toont aan Breukelmans Calvijnstudie, maar waarbij hij ook niet wegloopt voor de Calvijnkritiek van iemand als A. Pierson. Hij biedt en passant actualiserende vergelijkingen aan, zoals wanneer hij het reformatorische wantrouwen jegens menselijke zelfkennis aanlegt tegen de theorie van het ‘vals bewustzijn’ van Marx en van de ‘verdringing’ van Freud (194). Hij stimuleert de cursieve lezing van de Catechismus van 1537 door de opbouw van het boekje te vergelijken ‘met de ordening van een gereformeerde eredienst’ (71). Hij voert Calvijn in de avondmaalsdiscussie op als een gespreksleider, die naar de gesprekspartners weet te luisteren en ze met elkaar in gesprek brengt, maar die op het juiste moment ook ingrijpt en zijn eigen alternatief aanbiedt (271). Maar hij helpt de lezer bovenal door keer op keer te wijzen op de dynamiek van de gedachtegang, die Calvijn als goed docent ontwikkelt. Men leest daardoor het zestiende-eeuwse tekstfragment met gespitste oren.

Door de opzet van deze bloemlezing worden voortdurend de biografische en de theologische aspecten van de tekst op elkaar betrokken. Om met Barth te spreken, het komt erop aan om oog te krijgen voor ‘den Kreuzungspunkt der historischen und der prinzipiellen Linie’ (Die Theologie Calvins 1922,174). Calvijn doet dit zelf expliciet wanneer hij zijn commentaar op de psalmen inleidt: het eigen levensverhaal wordt naast het verhaal van David gelegd en zo helpt het de lezer op existentiële wijze ‘te loven en te klagen, te schelden en te jubelen met de woorden van het boek der psalmen’. (219-221). Maar met name in zijn brieven is de relatie tussen biografie en theologie met handen te grijpen. Hier ‘zien we een reeks van motieven terugkomen die we in Calvijns geloof en theologie al vaker zijn tegengekomen. We kunnen de sterke èn de gevaarlijke kanten van deze motieven hier bestuderen in een praktische context…’(279). Het problematische karakter van Calvijn en de uitwerking daarvan op zijn volgelingen wordt echter het duidelijkst aan de orde gesteld naar aanleiding van zijn afscheidsreden.

Dit verzorgde en aantrekkelijke boek geeft blijk van een volwassen omgang met Calvijn. Hij wordt niet gelauwerd als de leider van de calvinistische stoottroepen, maar hij wordt als theoloog en politieke actor zo neergezet in de Europese cultuur en geschiedenis dat men niet om hem heen kan, of men het nu met hem eens is of niet. Hij wordt niet vastgelegd op het systematisch eindproduct van de Institutio van 1559, maar hij wordt betrapt op de ontwikkeling van zijn denken in ‘de constitutieve jaren 1535-1543’ (8).  De lezer wordt uitgenodigd om met Calvijn het geding aan te gaan om de grote vragen van God, mens en samenleving. Juist op het punt van de uitnodiging tot gesprek heeft dit boek evenwel ook een zwakke zijde. Er had een duidelijker onderscheid gemaakt kunnen worden tussen de informatieve inleiding op elk fragment en de kritische evaluatie ervan. Nu lopen informatie en persoonlijke evaluatie enigszins door elkaar heen. De lezer wordt nu reeds vóór de kennismaking met de tekst van Calvijn meegenomen door de visie van de inleider. Dat zou de lezer lui kunnen maken. Die hoeft geen eigen oordeel meer te ontwikkelen.

            Mooi is het bekommerde commentaar van Rinse Reeling Brouwer op de laatste woorden van Calvijn. De man die heel de kerk en heel de samenleving op de schop had genomen, fluistert zijn mensen vanaf zijn sterfbed toe: en nu niets meer veranderen! We moeten dit – aldus Rinse – maar ‘niet al te serieus nemen’ (309). Een dergelijke bekommernis overvalt me, wanneer ik het eerste ontwerp van de organisatie van de kerk lees, de Articles van 1537. Daar wordt gepleit voor een goede viering van het avondmaal, van de communio. Men verwacht dus te leren hoe men met God en met elkaar moet communiceren. Maar zie, het is slechts een aanbeveling om onbevoegden te excommuniceren. In de protestantse theologie heeft men dit advies al te serieus genomen. Dus, voor wie met Calvijn aan tafel gaat: moge het u wel bekomen!

Maarten den Dulk

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie