Pilatus en Jezus

P

Giorgio Agamben, filosoof, volg ik, theoloog, al geruime tijd met meer dan gewone belangstelling. Zijn vermogen uit de meest obscure bronnen goud te delven, zijn vraagstelling die altijd net weer anders is dan je denkt, en de vanzelfsprekendheid waarmee hij ook de theologie betrekt in zijn eruditie, juist waar hij – in de beste kantiaanse zin van het woord – een kritiek van de theologie biedt, imponeren mij en geven mij te denken.

Uit zijn forse oeuvre, dat uit bedrieglijk beknopte werkjes bestaat, heb ik een stapeltje geselecteerd. Uit elk van de zeven haal ik telkens één punt, dat ons voorbereidt op deze nieuweling: Pilato e Gesú.

  1. Homo sacer. 1995. Begin van een reeks die nu zijn voltooiing nadert. Een hoofdstuk bespreekt de parabel ‘Voor de Wet’ van Franz Kafka, door Agamben voor de grootste theoloog van de 20e eeuw gehouden. Een landman staat voor de poort van de Wet; de poort staat open, maar vanwege de woorden van de wachter gaat de man niet binnen, tot het te laat is, de man gaat sterven en de wachter de poort sluit. De gangbare uitleg van de gelijkenis is een tragische: och, dat die man nu toch niet binnengaat… Zo niet de uitleg van Agamben. Voor hem moet het juist op die sluiting van de poort uitlopen. Want de Messias moet komen. En de Messias is het einde van de Wet.
  2. Il tempo que resta. 2000. Een commentaar op de eerste tien woorden van Paulus’ brief aan de Romeinen. Agamben, onder inspiratie van Jakob Taubes, ziet Paulus als een messianistisch-dissidente Jood, aan wie later Walter Benjamin zich nauw verwant zou weten. Wat doet voor Paulus de Messias met de Wet? Hij stelt haar buiten werking. En hij maakt daarmee onderscheid mogelijk: tussen de wet van de werken en de wet van het geloof (Rom. 3:27). De apóstolos rekent dus met een deling in de wet.
  3. Statu di eccesione = Homo sacer II.1. 2003. Het recht op de uitzonderingstoestand stelt de soeverein in staat, de Wet buiten werking te stellen in naam der Wet. Daarmee heerst fundamentele rechteloosheid. Carl Schmitt bedacht het, Hitler voerde het uit, alle regeringen der beschaafde volkeren doen het evenzeer. We kunnen nu zeggen: Snowden bewijst het ten overvloede. Agamben verbindt dit aan het neokantiaanse formalisme: de wet heeft wel gelding, maar geen betekenis. Je moet je eraan houden, maar vraag niet waarom. Tegen Schmitt zegt Benjamin: denk aan Das Studium in het jodendom. De Wet is er niet om te reguleren, maar om te prevelen, te studeren. Een wet zonder betekenis valt samen met het leven. Das Studium onderscheidt zich juist van het leven. Nog een verhaal van Kafka: Bukephalos, het strijdros van Alexander de Grote, duikt in een onbeduidend stadje op als archivaris. Dan is de strijd dus voorbij.
  4. Il Regno e la Gloria = Homo Sacer II.2. 2007. Voor mij als theologiehistoricus een Fundgrube. In de christelijke theologie ontstond een splitsing tussen theología, de leer van de drie-enige God in zichzelf, en oikonomía: de door God geïnaugureerde heilsgeschiedenis. De oikonomia verzelfstandigt zich en ondergaat quasi een secularisatie. Agamben geeft aan, hoe het moderne economisch-bureaucratische systeem van de theologie een in zichzelf ronddraaiend proces heeft geërfd, waar geen rem op zit. Men kan de heerlijkheid ten dienste stellen van dit rijk: dan hebben we het al even dolgedraaide mediacircus van deze tijd. Men kan de heerlijkheid kan ook juist daarvan onderscheiden houden: dan is het, als een sabbat, een belofte van stillegging van een gekmakend mechanisme.
  5. Archeologia del giuramento = Homo Sacer II.3. 2008. Archeologisch onderzoek naar een oerlaag in het mens-zijn. De mens wordt mens waar hij beseft te zullen doen wat hij zegt, maar over de mogelijkheid beschikt dat ook niet te doen. Hij vertrouwt zichzelf niet. Hij bezweert zijn vrees door de vloek van de goden over zich op te roepen. En om die vloek te effectueren is er onder mensen ook een Wet nodig, op grond waarvan er te straffen valt. Als je dat beseft, hoe radicaal was dan Jezus in zijn Bergrede: ‘ik zeg u: zweert in het geheel niet!’
  6. La Chiesa e il Regno. 2010. Een voordracht in de Notre-Dame. Ik sprong een gat in de lucht toen ik hier las, dat Agamben de theorie van de Parusieverzögerung altijd voor blasfemie heeft gehouden. Hoezo: de Heer kwam niet spoedig weder, en toen vestigde de kerk zich maar in het bestaande? De Kerk leeft in de parousia, in het laatste der dagen, in de tijd van het einde – wat iets anders is dan het einde der tijd. Láát ze dan ook in dit messiaanse kairosbesef, hoe zwak ook, het verschil maken!
  7. Altissima povertà = Homo sacer IV.1. 2011. Het gaat over de regel van het monnikendom, de regel van Benedictus of eerder nog die in de orde van Franciscus. Je denkt: regel, dat is weer Wet, dus voor Agamben een probleem. Maar nee, hij laat juist zien hoe monniken speelden met hun regel, deze als ruimte benutten waarin iets wat niet gepland was kon gebeuren. Net als de studie is dit een spel aan de Wet voorbij.

Tegen de achtergrond van dit eerdere werk dan nu enkele opmerkingen over Pilato e Gesú. Zeker, het gaat om een verhaal, in het evangelie naar Johannes in zeven scènes, telkens in afwisseling buiten (voor publiek), en binnen (in onderling gesprek of juist niet-gesprek). Persoon staat tegenover persoon, psyche tegenover psyche. Ze staan niet zo maar voor een hoger beginsel, ze zijn wie ze zijn in hun onderlinge confrontatie. En toch kun je vermoeden: Pilatus, als stadhouder van Judea, heeft tot opdracht de wet uit te voeren, tot waarheidsvinding te komen, en tenslotte tot oordeel, tot vrijlating of straf. En Jezus, ‘niet uit deze wereld’, heeft van doen met het Messiaanse in zijn verhouding tot de Wet. Ik haal nu uit dit geschrift twee thesen, en geef daar enig commentaar op.

These 1:

Als je goed leest, komt Pilatus uiteindelijk helemaal niet tot een oordeel. Nadat Jezus hem heeft toegevoegd ‘je zou geen exousía over mij hebben, als je die niet van boven had gekregen’ (Joh. 19:11), neemt hij wel plaats op zijn zetel, maar minder als rechter dan als arbiter tussen de aangeklaagde en de Judese leiders. Het is alsof je hier de moderne ontwikkeling al voor je ziet: proces wordt van oordeelsvorming en besluit tot louter procedure, tot het verloop der dingen. Pilatus laat de dingen op hun beloop. Deze arrestant vertegenwoordigt een dimensie, waar hij in naam der wet geen greep op kan krijgen.

Commentaar

Dat het vanuit het geldende Romeinse recht gezien twijfelachtig is, of we hier wel met een juridisch oordeel te maken hebben, kan ik mij voorstellen. Toch lijkt het mij, dat de evangelisten in hun eigen termen wel spreken in termen van verantwoordelijkheid en schuld, en die zijn toch bij waarheidsvinding en oordeelsvorming in een proces ook verondersteld. ‘Daarom heeft hij die mij aan u uitgeleverd heeft grotere zonde begaan’ zegt Jezus bij Johannes (t.a.p.). En zo mogelijk nog duidelijker is het bij Mattheüs (Mat. 27:24-25): nadat Pilatus door de interventie van zijn vrouw, die in haar droom ‘veel om deze rechtvaardige geleden heeft’, zijn manipulatieve greep op de massa kwijt is en deze, daartoe opgehitst, voor vrijlating van Bar-Abbas kiest, wast Pilatus zij handen en zegt: ‘ik ben onschuldig aan zijn bloed, ziet u verder maar’ – terwijl hij volgens het evangelie allerminst onschuldig is. En daarop antwoordt dan pas ho laos, heel het vok: zijn bloed over ons! Het volk neemt de verantwoordelijkheid dus wél die Pilatus niet neemt, krijgt daarvoor, zo lijkt mij, dan ook groter eer, ja ontvangt binnen het geheel van het eerste evangelie tenslotte vergeving voor zijn zonden in Jezus’ vergoten bloed. Dat ziet Agamben niet, omdat voor hem alleen Pilatus als handhaver der wet over Jezus kan oordelen, en Jezus niet in termen van enige wet over hem. Dat brengt ons bij:

These 2:

Dante heeft in zijn vroege werk De Monarchia betoogd, dat Pilatus wel moest optreden in dit verhaal, omdat alleen door de legitimiteit van het Imperium Romanum ook het heilswerk van Christus rechtsgeldig kan zijn. Dit is voor Agamben typerend voor een christendom, dat zich verbonden heeft aan het Rijk. Niet toevallig, zegt hij, komt Pilatus in het Credo van het concilie van Nicea 325 nog niet voor, maar in dat van Constantinopel 381 wél: dan is het christendom onder Theodosius staatskerk geworden en moeten de Verlosser en de vertegenwoordiger van de Staat dus wel nauw aan elkaar gekoppeld zijn. In feite echter heeft de redding, die Jezus belichaamt, met de gerechtigheid die Pilatus geacht wordt te vertegenwoordigen niets van doen.

Commentaar

  1. Een aanvulling. Agamben komt uit een Rooms-Katholiek land, dus begrijpelijkerwijs komt hij met Dante aan. Had hij Calvijn gelezen, dan had hij aan protestantse kant tot een soortgelijke conclusie kunnen komen. In zijn Geneefse Catechismus betoogt deze immers, dat een aardse rechter Christus voor onschuldig gehouden moest verklaren om zijn schuldeloosheid te bewijzen, en tegelijk veroordelen omdat Hij anders onze veroordeling niet op zich kon nemen om ons daarvan te redden.
  2. Een correctie. Dat Pilatus in Nicea ongenoemd blijft is mooi gevonden, maar helaas: bij veel vroegere getuigen staat hij al wel in Credo-achtige opsommingen genoemd. Het begint al in 1 Timotheüs 6:15, en gaat verder bij Justinus, Irenaus, Tertullianus, Hyppolytus tot aan het invloedrijke Romeinse doop-symbolum toe. Dat wil zeggen: ook in de verdrukking meende de ekklesia blijkbaar al, dat deze Romeinse overheidsdienaar in het tweede artikel van haar Credo, het artikel aangaande de redder dus, thuis hoorde.
  3. Ik zie Agamben ertoe tenderen een Paulus-leerling te zijn van het type Marcion: Redding en Gerechtigheid worden daar geheel uiteen geworpen, komen uit elkaar en tegen elkaar te liggen. Dat houdt ook in dat de Hebreeuwse Bijbel nauwelijks mee doet. Want daar bestaat een nauwe samenhang tussen j-sj-‘a, redden, tsedaqah, gerechtigheid en sjalom, vrede: gerechtigheid is daar iustitia salutifera, heil-brengende gerechtigheid, een voor Agamben schijnbaar ondenkbare categorie.
  4. Echter: nu dreig ik toch een karikatuur te maken van Agambens positie. Of doet hij het zélf in dit geschrift? In Il tempo que resta weet hij immers te onderscheiden tussen Wet en Wet, ja is het juist een messiaanse taak dit onderscheiden te leren. De wet der werken is anders dan de wet van het geloof. De regel die samenvalt met het leven is een andere dan Das Studium in de Wet en het spel met de Wet die zich onderscheiden van het leven. Kan er zo ook niet een onderscheid zijn tussen de gerechtigheid van het Imperium, die uiteindelijk op een messiaanse figuur geen vat heeft, en een heilbrengende gerechtigheid, die door de Messias als einde der Wet wordt geprovoceerd? En is er daarmee niet ook een onderscheid tussen datgene wat Pilatus als vertegenwoordiger van de Staatswet feitelijk deed, en volgens Jezus bovendien krachtens een hem van boven verleende exousía deed, en wat een dienaar der gerechtigheid krachtens die exousía óók kan doen – of laten?

Rinse Reeling Brouwer

15 april 2014 bij boekpresentatie van Giorgio Agamben, “Pilatus en Jezus”

Boekhandel Kirchner en Uitgeverij Sjibbolet

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie