Paulus

P

9. Paulus (ca. 3-ca. 65)

Paulus is geboren in Tarsus, in de Grieks sprekende omgeving aan de zuidkust van Klein-Azie, maar opgeleid te Jeruzalem in de rabbijnse school van Gamaliël. Daarmee behoort hij, binnen het pluriforme jodendom in de eerste eeuw van onze jaartelling, als ‘ijveraar zonder weerga voor mijn voorvaderlijke overleveringen’ tot de stroming van de farizeeën (zie hiervoor en voor het nu volgende Gal. 1:11-17). In veel opzichten zal hij altijd een ijveraar voor het geloof blijven, maar in een beslissend opzicht verandert zijn ijver van inhoud en richting. Zijn ommekeer beschrijft hij als een goddelijke openbaring. Waar het gangbare programma van de farizeeën (‘de afgezonderden’) streeft naar een afzondering van Israël van de omringende wereld, en in de extreme vleugel van de zeloten ook naar een herstel van de autonomie van Israël als in de dagen van *Ezra, niet binnen maar  tegenover het Romeinse imperium, ziet Paulus zich ook ‘afgezonderd, om het evangelie te brengen aan de volkeren’. In de confrontatie met Jezus, wiens beweging hij tot dan toe vervolgd heeft, komt hij tot de conclusie dat deze door Judese en Romeinse leiding samen omgebrachte mens met zijn dood en opstanding een nieuwe weg naar God heeft opengelegd. De Jood hoeft zich niet meer eenzaam te onderscheiden van de volkeren, en tegelijk behoeven de volkeren niet langer zonder hoop en perspectief te leven. In het ‘lichaam’ van de omgebrachte Messias kunnen beide op elkaar betrokken geraken en gezamenlijk de hoop belichamen op een nieuwe tijd (Rom. 2:7). De dagen van Paulus gaan zwanger van onheil. De dag van JHWH, waarvan de profeet *Amos sprak, de dag van de toorn van God (Rom. 2:5,8), is nabij. Al heeft Paulus zelf de catastrofe niet meer beleefd van de Joodse opstand van de jaren 66-73, die rampzalig uitwerkte voor het jodendom rond Jeruzalem, en daar niet alleen, lijkt het toch of hij deze voorvoelt. Een messianisme dat de nationale opstand propageert, brengt de ramp naderbij, een messianisme van de verzoening dient haar tegen te houden. Je moet dus ook zeggen: Paulus is geen messianist geworden; hij is messianist gebleven, maar wel in een voor hem geheel nieuwe zin. Zijn inzet is de opbouw van het ‘lichaam’, in tal van cellen – ekklesiai – verspreid over het rijk, waarin de verzoening en de hoop die de Messias Jezus heeft geschonken daadwerkelijk gestalte krijgen.

In Rome zijn de Joden door keizer Claudius verdreven. Na zijn dood in het jaar 54 komen ze druppelsgewijs terug. Binnen de ekklesia ter plaatse vormen ze inmiddels een minderheid. Vanuit Korinthe, waar Paulus verblijft voordat hij na een omweg via Jeruzalem Rome wenst te bereiken, spreekt hij in een rondschrijven zowel de Joodse als de niet-Joodse oftewel Griekse (Rom. 2:9,10) leden van de ekklesia aan. Uit deze brief zijn in de leestekst hierna drie fragmenten opgenomen: het eerste is allereerst (maar niet uitsluitend) aan de Joodse volgelingen van Jezus gericht (of ook tot de niet-Joden die zich aan de Wet willen gaan houden) en bedoelt hun gezichtsveld te verruimen; het tweede spreekt tot de Grieken, de niet-Joodse, ‘heidense’ volgelingen van Jezus, over de Joden en over hun verhouding tot hen; het derde spreekt expliciet opnieuw tot de Grieken, maar in feite ook tot beide groepen samen.

Romeinen 2 spreekt de mens aan die zich opwerpt als rechter, als oordelende instantie. Wie lering heeft ontvangen van Thora en profeten moet ook wel oordelen. Zo iemand heeft immers kritisch, onderscheidend inzicht ontvangen. Maar gevaarlijk dicht ligt oordelen of beoordelen bij veroordelen. Het oordeel treft dan de ander, niet de oordelende mens zelf. Maar dat is niet wat de Thora en de profetie leren: zij spreken van een God die goed is, die een mens tot omkeer wil brengen, en die terughoudend is in het voltrekken van zijn oordeel (Rom. 2:4). Tegelijk is dat oordeel aan deze God. En Hij kent geen aanzien des persoons, Hij ‘ziet het masker niet aan’ (Rom. 2:11), Hij ziet dus door het masker heen. En verkorene-zijn als pose om het oordeel Gods te representeren, is niet meer dan een masker. De ware scheidslijn is namelijk niet gelegen tussen Jood en Griek, maar tussen het doen van het goede of van het kwade, tussen een voortrennen naar de catastrofe, opgeroepen door woede, of het zoeken naar datgene waarin zowel deze God als de mens die goed doet tot hun recht komen.

Paulus heeft nu moeten ervaren dat een groot deel van het Joodse volk, waar hij zichzelf nog steeds toe rekent, deze boodschap niet wil horen. Wat voor hem een evangelie, een goede boodschap is, roept bij hen een nee op. De Grieken in de ekklesia van Rome nemen dit ook waar, maar hij wil hen behoeden voor een eenkennigheid waarin zij op hun beurt de Joden zouden gaan minachten (Rom. 11:25). Hij stelt het voor als een haasje-over, waarin telkens eersten laatsten worden en andersom. De Joden waren de eersten, en vanuit Gods keuze blijven ze dat ook (Rom. 11:28,29), en ondertussen weigerden de volkeren naar Zijn stem te horen. Nu echter hebben juist zij die eertijds niet wilden horen erbarmen ervaren, terwijl God de Joden doet ‘verstenen’ (zelf in de rol geraken van de Farao, hun oude onderdrukker). Maar ook dit, zegt Paulus, hoopt Paulus, is voorlopig. Dat niet-hoorders tot hoorders zijn geworden moeten zij toch ook kunnen ervaren als een bewijs van erbarmen aan hen: zij zijn in hun eenzaamheid niet alleen gelaten (Rom. 11:30-32). Dit is een geheimenisvolle gang van zaken, een goddelijke weg die je nooit zou hebben bedacht (Rom. 11:33) – en dat niet omdat je van God uiteindelijk toch niets zou weten, maar omdat Hij verrassend andere, ongedachte wegen gaat om Zijn verlossing te doen aanbreken.

Voor de houding van de Grieken betekent dit: niet verstarren in hun betere inzicht, hun ruimere blik, maar de ander aanvaarden (Rom. 15:7), en geheel handelen in het belang van de naaste, tot opbouw van de gemeenschap binnen de diversiteit van Jood en Griek (Rom. 15:2). Indirect geldt dit ook diegenen die moeite hebben met de ruime blik en voor zichzelf aan de Joodse observantie wensen vast te houden. Beide groepen samen hebben uit te beelden wat ‘heel Israël’ betekent (Rom. 11:26): dat is altijd het Israël dat ook de verloren broeder en zuster omvat. Zo wordt waar wat in Thora (Deuteronomium), Profeten ( Jesaja) en Psalmen geschreven staat over de gezamenlijke lofzang met alle volkeren samen (zie de aanhalingen in Rom. 15:9-12). De verbindende factor bij dit gezamenlijke lezen van de schriften van Israël als actueel geldende schriften (Rom. 15:4), is de Messias,  concreet de Christus Jezus, de wortel van Jesse (zoon van David), die zichzelf niet gezocht heeft, die beschimpingen op zich heeft laten neerkomen. Jezus liet zich besnijden en onderwierp zich dus aan de joodse Wet en tevens is Jezus degene die allen, werkelijk allen aanvaardt, ‘Jood en Griek’ (Rom. 10:12; 15:3,5,8,12). In hem kunnen Jood en Griek hun onderlinge vijandschap nooit als laatste waarheid ervaren, maar vinden zij gezamenlijk hun vreugde en vrede, geloof en hoop (Rom. 14:13). Alleen als we Paulus goed lezen kunnen we ontkomen aan het anti-judaïsme dat de kerk zoveel eeuwen heeft getekend, waarbij ze zich op telkens op Paulus beriep.

Rinse Reeling Brouwer

Paulus, de Bijbel: Brief aan de Romeinen (fragmenten)

2:1 Daarom zijt ge niet te verdedigen, o mens, eenieder die oordeelt. Want waarin ge een ander oordeelt, oordeelt ge uzelf. Want gij, die oordeelt, doet soortgelijke dingen.

2 Wij weten dat het oordeel van God in overeenstemming is met de waarheid over degenen die zulke dingen doen.

3 Denkt ge dan, o mens die oordeelt wie zulke dingen doen en hetzelfde doet, dat gij het oordeel van God kunt ontvluchten?

4 Anders gezegd: de rijkdom van zijn goedheid en de terughoudendheid en grootmoedigheid negeert u, miskennend dat de goedheid van God u tot omkeer wil voeren?

5 Naar uw hardheid, uw omkeerbereidheid ontberende hart spaart ge voor uzelf een hoop toorn voor de dag van de toorn en de onthulling van het rechtvaardige oordeel van God,

6 die ‘ieder zal teruggeven naar zijn daden’ [Ps. 62:13]:

7 aan wie met volharding in het doen van het goede glorie en eer en onbederfelijkheid zoeken: het leven van de eeuw die komt,

8 maar aan wie twistziek en ontrouw aan de waarheid gehoorzamen aan het onrecht zal toorn en woede teruggegeven worden.

9 Verdrukking en ontzetting [komen] over iedere mensenziel die aanhoudend het kwade doet, eerst de Jood en dan ook de Griek;

10 glorie en eer en vrede over eenieder die het goede doet, eerst de Jood en dan de Griek –

11 want God ziet niet het masker aan.

11:25 Nu wil ik u – om u te bewaren voor eenkennigheid – niet onkundig laten van dit geheimenis: over een deel van Israël is een verstening gekomen, en wel totdat de volkeren in hun voltalligheid binnenkomen.

26 En op deze wijze zal heel Israël gered worden, zoals geschreven staat: ‘Uit Sion zal de verlosser komen, hij zal de goddeloosheid van Jakob afwenden,

27 en dit is mijn verbond met hen [Jer. 59:20-21]: wanneer ik hun zonden wegneem.’ [Jes. 27:9]

28 Kijk je naar het [klinken van het] evangelie, dan zijn zij weliswaar vijanden, vanwege u, maar kijk je naar de verkiezing, dan geliefden, vanwege de vaderen

29 – want over Zijn genadegaven en Zijn roeping kent God geen berouw.

30 Want zoals gij indertijd ongehoorzaam waart aan God, maar nu erbarmen hebt ondervonden doordat zij ongehoorzaam waren,

31 zo zijn ook zij nu ongehoorzaam met het oog daarop dat, door het erbarmen aan u betoond,

32 ook zij nu erbarmen mogen ondervinden: want God heeft allen opgesloten in ongehoorzaamheid, om allen erbarmen te bewijzen.

33 O diepte van rijkdom en wijsheid en kennis van God: hoe ondoorgrondelijk Zijn oordelen, hoe onnaspeurlijk Zijn wegen!

15:1 Wij die krachtig zijn, zijn verschuldigd de zwakheden te torsen van wie kracht ontberen en niet onszelf te behagen.

2 Laat eenieder van ons de naaste behagen ten goede, tot opbouw.

3 Want ook de Christus heeft niet zichzelf behaagd, nee, zoals geschreven staat: ‘De beschimpingen van wie u beschimpen zijn op mij gevallen.’ [Ps. 69:10]

4 Want alles wat tevoren is geschreven, is met het oog op de lering van ons geschreven, om ons door de volharding en de vertroosting van de Schriften aan de hoop te doen vasthouden.

5 De God van de volharding en de vertroosting geve het u dan, onder elkaar op hetzelfde bedacht te zijn overeenkomstig Christus Jezus,

6 met het oog daarop dat ge uit een mond de God en Vader van onze Heer Jezus Christus glorie doet toekomen.

7 Daarom, aanvaard elkaar, zoals ook de Christus u aanvaard heeft tot glorie van God.

8 Want ik zeg dat Christus dienaar van de besnijdenis is geworden ter wille van de waarachtigheid van God, om de beloften aan de vaderen te bevestigen,

9 en om de volkeren aan God glorie te doen toebrengen vanwege zijn erbarmen, zoals geschreven staat: ‘Daarom zal ik u belijden onder de volkeren, en voor uw naam psalmzingen’ [Ps. 18:50];

10 en verder zegt hij: ‘Weest vrolijk, volkeren, met zijn volk’ [Deut. 32:43];

11 en verder: ‘Looft, alle volkeren, de Heer, en laten alle volksgemeenschappen hem prijzen’ [Ps. 117:1],

12 en verder zegt Jesaja: ‘Daar zal zijn de wortel van Jesse en hij zal opstaan om over de volkeren te heersen; op hem zullen de volkeren hopen.’ [Jes. 11:10 volgens de Septuaginta (de Griekse vertaling van de joodse Bijbel)]

13 De God van de hoop vervulle u van alle vreugde en vrede in het geloven, dat gij overvloedig zijt in de hoop door de kracht van de Heilige Geest.

Romeinen 2:1-11, 11:25-33 en 15:1-13. Vertaling Rinse Reeling Brouwer.

Literatuur

Badiou, A., Paulus. De fundering van het universalisme, vertaling D. Hoens, J. de Wit, inleiding en annotatie D. Hoens, Kampen: Ten Have 2008.

Lietaert Peerbolte, B.J., Paulus en de rest. Van Farizeeer tot profeet van Jezus, Zoetermeer: Meinema 2010.

Westerholm, S., Preface to the Study of Paul, Grand Rapids: Eerdmans 2004.

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie