M.S. Gignilliat, Karl Barth and the Fifth Gospel

M

Mark S. Gignilliat, Karl Barth and the Fifth Gospel: Barth’s Theological Exegesis of Isaiah (Barth Studies Series), Farnham, Ashgate, 2009; £55.00, xiv + 167 pp., ISBN 9780754658566.

Karl Barth meende dat de disciplines van exegese en dogmatiek door het project van de historische kritiek dermate uiteen waren gegroeid, dat de dogmaticus, al was het maar provisorisch en plaatsvervangend, de taak van een theologische lezing van de Schrift zelf op zich diende te nemen. De Bijbelse excursen in Die kirchliche Dogmatik zijn echter wel vaak intensief bestudeerd door gebruikers (vooral predikanten), maar bij Bijbelwetenschappers veelal op onbegrip gestuit. In het verlengde van eerder onderzoek als dat van O. Bächli, waarin deze partijen met een exegetisch geschoolde blik worden besproken, concentreert deze studie zich op de passages waarin de profeet Jesaja wordt aangehaald. Deze blijken te zijn verspreid over de volle breedte van de dogmatische loci. Uit de eerste helft van het Jesajaboek (besproken in Hoofdstuk 3) valt dan bijv. te denken aan Jesaja 6 in de triniteitsleer, de Immanuelnaam in Jes. 7 als grondslag voor de leer van het verbond, de watermetafoor van Jes. 8:5-8 in de scheppingsleer, Jes. 11 als messiaans beeld voor het werkelijk mens-zijn of Jes. 30 voor de notie van de ommekeer in de soteriologie; uit de tweede helft (Hoofdstuk 4) onder meer aan Jes. 40 en Jes. 43 in verband met de goddelijke eigenschappen van de wijsheid resp. de liefde, Jesaja 53 in verschillende samenhangen en Jes. 56:1-8 in de ethische beschouwingen over de verhouding van man en vrouw. Aan deze analyses gaan twee hoofdstukken vooraf; eerst wordt een schets geboden van de situatie in de oudtestamentische wetenschap in de eerste helft van de 20e eeuw en Barths verhouding daartoe (Hoofdstuk 1), waarbij de van beide zijden respectvol doch kritisch gevoerde briefwisseling met zijn Bazelse collega Walter Baumgartner alsook overeenkomsten en verschillen met Wilhelm Visschers ‘Christuszeugnis im AT’ ter sprake komen (de laatste was volgens G. vooral epistemologisch veel naïever dan Barth); en vervolgens wordt Barths beschouwing over de verhouding der beide testamenten besproken (Hoofdstuk 2), met als conclusie dat deze zich geheel beweegt in de lijn van klassieke theologen als Irenaeus en Calvijn, waardoor de specifieke spits van het debat dat Barth voerde met het laat 19e eeuwse historisme, en zijn daarin toch op deze wijze niet eerder ontwikkelde theologische leer van de tijd, wel enigszins op de achtergrond raken. Daarmee is een eerste bedenking bij deze kundige en nuttige studie genoemd. Twee andere vragen die na lezing resten zijn wat mij betreft de volgende: 1. G.’s leidsman vormt in tal van opzichten de (in 2007 overleden) grand old man van de ‘canonical approach’ Brevard Childs (Yale). Deze heeft niet alleen bij Barth gestudeerd, maar vertoonde in zijn project voor een hernieuwde aanzet in de Oud- (en ook Nieuw-)testamentische Theologie inderdaad tal van raakvlakken met diens benadering. Aan tal van details in de theologische exegese van Jesaja wordt dat in dit boek aangetoond. Tegelijk ligt een vergelijking van Barth en Childs hier niet als zodanig in de bedoeling, zodat onderbelicht blijft welke eenzijdigheden en ook geheel eigen vernieuwingen er in de toe-eigening van Barth door Childs zijn gelegen, en of er wellicht ook andere uitwerkingen denkbaar zouden zijn. 2. Vervolgens stelt juist de door G. benadrukte verwantschap van Barth en Childs opnieuw de vraag naar de verhouding van Bijbelse Theologie en Dogmatiek. Beide bestaan bij de gratie van een vorm van theologische exegese. Maar kan, wanneer theologische exegese ook in de Bijbelwetenschappen als legitieme mogelijkheid geldt, het disciplinaire onderscheid tussen beide ook wegvallen? Of blijft er voor de dogmaticus ook dan toch een rest, een eigen opgave? Het antwoord op die vraag hangt mee af van de beoordeling of de excursen over Jesaja in Die kirchliche Dogmatik louter als illustratie dienden voor een al vastgelegde leer, of ook voor de stringente ontwikkeling van de gedachten van de systematicus een impuls hebben gevormd.

Rinse Reeling Brouwer.

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie