Kerknieuws

K

Calvijn over Genesis – en wij

In zijn inleiding op het commentaar op het Bijbelboek Genesis, dat hij in 1554 publiceerde, geeft Calvijn zich rekenschap van de beperking van het menselijke voorstellingsvermogen en de menselijke taal om de schepping van de wereld te beschrijven. We waren er immers niet bij, en we kunnen er niet bij. Toch, meent de hervormer, ervaren we met onze ogen, voeten, tastzin, reukzin iets van de oneindige macht Gods in de wereld om ons heen en in onszelf. Dit kan, omdat God zich aan ons kenbaar heeft gemaakt door zijn werken: Hemzelf in de naaktheid van zijn eeuwig wezen te willen kennen zou vermetel wezen, zijn wereld onderzoeken zonder daarbij de Schepper van die wereld voor ogen houden zou evenzeer respectloos zijn.

Calvijn bevindt zich op een scharnierpunt in de ontwikkeling van de (natuur)wetenschappen. Vanaf zijn dagen zouden deze een hoge vlucht nemen. In een gereformeerde omgeving gebeurde dat dankzij onderzoekers, die meenden met hun speuren in het ‘boek van de natuur’ de Schepper daarvan alle eer toe te brengen. Zo’n anderhalve eeuw later zal het echter moeilijker worden dit vol te houden. De Verlichting wil veelal nog wel van een Schepper weten, maar dan zonder dat hele verhaal dat de verschillende confessies daar verder aan verbinden. En Immanuel Kant zal aan het eind van de 18e eeuw ook dat geloof in de Schepper buiten de wetenschap plaatsen, als een gegeven dat je eerst in je onderzoek gestopt hebt voordat je het eruit haalt. Ook het wereldbeeld levert in toenemende mate problemen op. In de tekst van Calvijn zie je dat al, waar hij betoogt dat de aarde een bolletje is in een kosmos die omgeven is door de oneindige God; mede dankzij zijn tijdgenoot Copernicus zal daarentegen het beeld van een welgeordende, afgeronde kosmos veranderen in dat van een zelf oneindig heelal, dat geen oneindige God buiten zich nodig heeft. En dan treedt er tenslotte nog een fundamentele verandering op in de wijze waarop de Bijbel wordt gelezen. Voor de 16e eeuwer was dit nog zowel een boek waarin alles staat geschreven wat dient tot ons heil, als het boek der schriftuur dat ons via een vrome wereldbeschouwing helpt om het boek van de natuur beter te lezen: de Schrift is als een bril, aldus Calvijn, die slechtzienden helpt. Maar wat nu, als wat de Schrift vertelt en wat de natuur te ‘lezen’ geeft uiteenvallen? En wat, als het naïeve vertrouwen op Mozes als auteur van het boek Genesis, die eenvoudig opschrijft wat sinds Adam van geslacht tot geslacht was overgeleverd, in duigen valt?

Dit alles wekt de indruk alsof wij alles wat Calvijn opmerkt alleen maar voor achterhaald kunnen houden. Maar dat is allerminst het geval. Juist als je beseft waarin zijn wereld verschilt van de onze, kun je door alle verschillen heen onder de indruk raken van zijn boodschap. We hoorden uit zijn mond, hoe het schepsel mag leven van een scheppende Woord dat ons tot leven roept, hoe God ons niet had hoeven maken maar redenen uit zichzelf genomen heeft om voor ons schepselen, hoe de God die zich klein maakt door zich te bekommeren om onze wereld even dwaas is als de God die zich in de Zoon heeft willen laten kennen in de dwaasheid van het kruis. Misschien hebben enkele eeuwen wetenschappelijke ontwikkeling ons wel geholpen om de boodschap van de Bijbel juist beter te verstaan. En de Bijbel zo goed mogelijk verstaan: dat is toch het streven dat de hervormer en ons verbindt, over alle generatiegrenzen heen.

Dr. Rinse Reeling Brouwer, Amsterdam/Kampen

De tekst van uitleg en verkondiging uit de dienst van 27 september, als ook de tekst van de lezing van 28 september, zijn te vinden op de website van de Dutch Church.

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie