‘De leer der abregationes volgens Ten Boom (het Latijn in het theologisch onderwijs)’

De leer der abrogationes volgens Ten Boom

Wessel ten Boom is boos. Het Latijn wordt afgeschaft. Nu ja, dat is nog tot daar aan toe: het ambt wordt afgeschaft. De synode heeft het gedaan. En de opleidingen hebben het gewild. Zo staat het namelijk in een journalistiek synodeverslag – op de rapporten die aan de synode zijn voorgelegd gaat Ten Boom niet in. Als docent bij een van de predikantsopleidingen, die ditmaal niet bij de voorbereiding van de rapporten betrokken was (in een eerder stadium wel), neem ik de vrijheid te reageren.

Het Latijn in het theologisch onderwijs – een bericht

Eerst een praktijkbericht. Ik ga mijn werkzaamheden van de afgelopen weken na en kijk naar de rol van het Latijn daarin.

1. Een collegereeks voor het ‘schakelprogramma’ van HBO-studenten die de sprong naar een master-opleiding aan de academie willen wagen. We lezen fragmenten uit het Breviloquium van Bonaventura, door het Franciscaans Studiecentrum uiterst verzorgd tweetalig (Latijn en Nederlands) uitgegeven. Voor alle studenten is het een nieuwe, vreemde wereld waarin ze binnenstappen. Dat is met opzet zo gedaan: zouden we een tekst van Calvijn hebben genomen, dan zouden de mensen van de Reformatorische Hogeschool kunnen menen dat ze er al iets van wisten, maar deze kosmos is ook hen onbekend. Enkele woorden, die tot het basisvocabulaire van de theologie behoren, hebben ze thuis opgezocht. Ik lees de grondtekst altijd eerst hardop voor, met een enkele grammaticale opmerking daarbij. Niet als ging het om een taalles, maar om de ervaring te delen hoe we aan de academie vanuit de grondtekst werken. Via de orde van Bonaventura’s Latijn komen we al snel bij de orde van zijn theologie uit. Bij de meesten stijgt de bewondering: er gebeurt iets als het trinitarisch en christologisch dogma functioneert als datgene waarvan alle, maar dan ook werkelijk alle onderdelen van de leer worden afgeleid. En daar is ook de verwondering: wat een toppunt van pretentie heerst hier, waar alle wetenschap haar glans aan haar allerschoonste bekroning, dat is de doctrina van de Schrift, ontleent. De afgelopen jaren was het uitvalpercentage in het schakelprogramma hoog: als je dit gevolgd hebt weet je wel wat je doet, als je nog een zo groot aantal jaren van je leven aan een verdere opleiding wilt wijden.

2. Een ‘integratieblok’ voor drie jaargangen van de bachelorstudenten in de voltijdsopleiding bij elkaar. Vijf weken lang houden we ons uitsluitend bezig met de opdracht aan elke student, hoe zhij zich verhoudt tot de beslissingen die in de Reformatie zijn gevallen. Vooral bij de derdejaars is het spannend: het werkstuk dat zij schrijven sluit meteen ook hun ‘under graduate’ af, en waar staan ze nu? De eerste week lezen we met de hele groep Luthers ‘Vrijheid van een christenmens’ in een Studienausgabe: de Latijnse en de vroegnieuwhoogduitse versie naast elkaar. Die verschillen tussen die twee versies zijn interessant. Lang niet alle studenten kennen voldoende Latijn om de links afgedrukte tekst zelf te vertalen, maar er is een groepje dat het geschrift ook al in een ‘specialisatiemodule’ heeft gelezen (waarbij de classicus overigens niet heeft nagelaten te wijzen op de slordigheden en de fouten in geslachten en declinaties die Luther maakt) en dat groepje helpt de anderen. In het ene werkstuk keert het Latijn terug, in het andere niet. Ik kan daar niet mee zitten.

De veelsoortigheid van het ene ambt

Nu een heel andere kant van de zaak. Waar komen de opgeleiden terecht, wanneer ze niet de gemeente in gaan? Onder andere, zo weet nu ook de synode, in de ‘geestelijke verzorging’. Dit beroep heeft in de afgelopen decennia een eigen profiel ontwikkeld. Het spreekt allerminst vanzelf, dat werkers met een kerkelijke binding hier welkom zijn. Ik behoor tot degenen die menen, dat pastoranten, instellingen en ‘zendende’ instanties dit wel zouden moeten willen. Maar ook dan geldt: aan het ziekbed of in de cel wordt geen onderscheid gemaakt naar herkomst in denominatie of religie. De pastor is er voor allen. Dat moet wel leiden tot een andere vorm van traditieoverdracht dan in een kerkelijke gemeente, waar naar het lijkt beroep kan worden gedaan op een gemeenschappelijk oriëntatiepunt (hoewel ook daar steeds minder). Het ambt wordt niet afgeschaft (wat een voorbarige duiding!), maar het verschuift wel, het raakt in een nieuwe aggregatietoestand terecht. Nog steeds is in het geding, Schrift en situatie op elkaar te betrekken, maar hoe dat te doen als de Schrift niet op voorhand als richtende instantie verondersteld kan worden? Ik heb de grootste bewondering voor die veldwerkers, die hier op onbekend terrein nieuwe inzichten ook in de ambtstheologie trachten te ontwikkelen. Volgens mij vereist het niet minder, maar juist méér academische kwalificaties dan bij degene die in een veel vertrouwdere situatie werkzaam is (en dus vraagt het ook om academici náást HBO-ers). Zeker: de traditie moet gekend zijn. Maar omschrijf de relevantie maar eens van het caritasbegrip van Augustinus in een huidige zorgfabriek. Dat is heel wat minder makkelijk dan in een door nonnen of diaconessen geleid ziekenhuis van ruim een eeuw geleden. Dat vraagt om een hoog ontwikkeld vermogen tot vertolken en doordenken. Een  ambtsdrager zal in de complexe wereld waarin zhij hier terechtkomt altijd vreemdeling zijn. Maar dan toch hopelijk niet alleen als beter wetende getuige tegenóver, maar tegelijk als zelf solidair dienaar in die wereld. Zonder enig sociologische theorie en primaire medische, psychiatrische of andersoortige kennis zal dat bezwaarlijk gaan.

Ab Harrewijn kende in zijn predikantschap voor baanloze scheepsbouwers zo ongeveer alle sociale wetten uit zijn hoofd en dat moest ook wel (of hij voor het slapen gaan nog Ovidius las weet ik niet). Voor Barth gold dat ook, toen hij dienaar des Woords in het arbeidersdorp Safenwil werd. Wiechert Hoekert verwierf tevens het meesterschap in de rechten om de gedetineerden voor wie hij predikant was beter te begrijpen (en wie meent dat het daar ‘soft’ toegaat weet niet waar hij het over heeft). En Gollwitzer nam het Barth terecht kwalijk, dat zijn preken in de Bazelse Strafanstalt bij hem niet tot een zelfde reflectie op het moderne strafsysteem hebben geleid als zijn vroege preken op de moderne arbeidsverhoudingen.

Kortom: wij staan voor de taak, dienaren van het goddelijk Woord op te leiden die gaan werken in contexten, waar harde machtsverhoudingen heersen, waar nieuwe vragen zich voordoen en waar theologische doordenking vaak nog alleen in eerste aanzet aanwezig is. Bij mij roept dat geen aandrift op tot profetische verontwaardiging over die nieuwe contexten, maar wel bezorgdheid: ben ik zelf wel voldoende geëquipeerd om de studenten met alle weerbaarheid en creativiteit die ze zelf in zich hebben voldoende theologische toerusting voor onderweg mee te geven?

De opleidingssituatie

De tijd waarin een confessionele kamermeerderheid de eisen van de kerkelijke ambtsopleiding vanzelf wel ter wille was is definitief voorbij. Twee maal drie jaar voor een opleiding heet al veel en meer zit er echt niet in. De situatie is ernstiger: wat ‘klassieke theologie’ heet is in de universitaire wereld zwaar bedreigd en gezien de haastige gang van ontkerkelijking en toenemende onbekendheid moest dat er ook wel van komen. Studenten zelf hebben ook niet meer de tijd om zich jarenlang op eigen kracht te verdiepen in van alles wat hen binnen en buiten de academie de moeite waard voorkomt. De studie wordt dus compacter. En tegelijk wordt het veld steeds breder. Laatst las ik in Erasmus Praefationes bij zijn uitgave van het Nieuwe Testament, waarin hij onder meer zijn programma ontvouwt van de theologus als trilinguis. Ik was ontroerd. Maar tegelijk besefte ik: zijn wereld was monocultureel (die van het corpus christianum) en zijn opvatting van de encyclopedie der wetenschappen beperkt (want hoofdzakelijk filologisch). Dat gaat zo niet meer. Onze situatie als multicultureel, multireligieus en multidisciplinair benoemen is geen modegril, het is eenvoudig de werkelijkheid. We kunnen niet zeggen dat we het Jodendom ontdekt hebben als de edele olijf waarop wij geënt zijn zonder dat althans enkelen onder ons Misjna en Talmoed dan ook grondig in het rabbijnse Hebreeuws lezen. We kunnen niet met en over moslims spreken zonder dat althans sommigen onder ons trachten hun eigen teksten tot ons te laten spreken. We kunnen de schreeuw van de armen niet horen zonder dat economische theologen ons voorgaan in het verhelderen van het globalisering en de uitwerkingen daarvan direct om de hoek. Maar alsjeblieft geen overspanning. Niet iedereen kan alles. Ik ben al lang tot het besef gekomen dat mijn eigen leeropdracht, namelijk de dogma- en theologiegeschiedenis als beschrijving van de weg die kerk en theologie door voornamelijk de westerse (inderdaad: door de latiniteit gestempelde) wereld heen naar het heden zijn gegaan, in het geheel van het curriculum van de ambtsopleiding nu feitelijk al gedecentreerd is! Niet in alle van de vele contexten waarin profeten en apostelen ook nu gehoord worden is het inzicht in de overlevering van hun getuigenis langs die weg een eerste zorg. Al blijft een vak als het mijne nodig om er telkens weer op te wijzen dat deze overleveringsgeschiedenis waarschijnlijk meer doorwerkt dan bij het heersende traditieverlies dikwijls verondersteld wordt. Doch deze taak is bescheiden en ik heb er vrede mee als ze niet (meer) in het centrum staat. En overigens: dat studenten, met of zonder een stevige ondergrond aan Latijn, met Bonaventura, Erasmus en Luther geconfronteerd zullen blijven worden, daar ben ik nog altijd zelf bij.

Twee opmerkingen tot slot

1. Het zou mij benieuwen, te weten hoeveel predikanten eigenlijk in hun studeerkamer naar hun plankje met Latijnse bronnen grijpen. Als kerkganger neem ik graag de proef bij de ‘collecta’ (het ‘zondagsgebed’). Ik luister mee: zou de voorganger het missale romanum (door Van Kilsdonk een ‘van de grootste monumenten der westerse cultuur’ genoemd) hebben opgeslagen bij deze zondag? Meestal hoor ik uit de mond van de prediker óf een vrij gebed, dat zich in het geheel niet door enige voorgegeven traditie tot een eigen verwoording laat uitnodigen, óf een simpelweg nazeggen van de door het Dienstboek al bij wijze van voorbeeld aangegeven gebedstekst. Kortom: ik heb er maar bij een enkeling fiducie in.

2. Tot die enkelingen behoort ongetwijfeld Wessel ten Boom. Ik ben ervan overtuigd dat de Heilige Geest in elke generatie óók dienaren als hem doet opstaan.

Rinse Reeling Brouwer

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie