‘Agamben over Auschwitz. Een leeservaring‘

Giorgio Agamben over Auschwitz

Giorgio Agamben, Wat er overblijft van Auschwitz. De getuige en het archief (Homo sacer III), Amsterdam 2018

Afgelopen voorjaar verscheen een Nederlandse vertaling van het boek dat de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben schreef over Auschwitz. Het Amsterdamse leerhuis Tenach en Evangelie belegde er meteen een leeskring over – want moeilijke denkers moet je niet in je eentje lezen, en over zo’n beladen werkelijkheid als die van de vernietigingskampen van de Nazi’s heb je elkaar nodig om het lezen vol te houden. In het najaar zijn in drie sessies de eerste twee hoofdstukken gelezen, in de komende voorbereidingstijd voor Pasen zullen de beide laatste hoofdstukken aan de orde komen. Hierbij een voorlopige balans van een gezamenlijke leeservaring.

Homo sacer

‘Dat wat rest van Auschwitz’ – een toespeling op de Bijbelse uitdrukking ‘de rest die overblijft’ (uit het tweede deel van het Jesajaboek) is hier bedoeld – maakt deel uit van een groter politiek-filosofisch project dat Agamben (geb. 1942) in 1995 begon en dat na hij het uitbrengen van negen afzonderlijke, maar toch samenhangende studies voorlopig heeft afgebroken.

Agamben zette in met de rechtsfilosoof (van rooms-katholieke huize) Carl Schmitt, die na de Eerste Wereldoorlog stelde dat alle belangrijke politieke categoriën uit de theologie stammen. Zoals de christelijke religie spreekt van het wonder dat de normale loop van de natuur onderbreekt, zo kunnen staten in geval van nood de ‘uitzonderingstoestand’ uitroepen. Precies deze bevoegdheid maakt de soevereiniteit van de staat uit: de bevoegdheid om in naam der wet de wet buiten werking te plaatsen, duidt op een dergelijke, aan God ontleende, absolute macht. Hitler zou in het voorjaar van 1933 gretig van deze theorie van Schmitt gebruik maken, maar, zegt Agamben, vergis je niet: in feite maken alle staten in onze tijd van deze soevereine bevoegdheid gebruik, die een bevoegdheid is over leven en dood. Waar de uitzondering is toegelaten, daar worden mensen die tot dan toe als burger golden buiten rechte geplaatst, vogelvrijen ‘zonder papieren’ – net als in de oude Romeinse recht de figuur bestond van de homo sacer: een mens die ‘gewijd’ was aan de goden, en daarom buiten het Romeinse recht viel en daarmee door eenieder niet geofferd, maar wel gedood mocht worden. Deze figuur typeert, aldus Agamben, bij uitstek onze wereld, wanneer we haar met de ogen van illegale zwervers en vluchtelingen bezien.

Toen Schmitt stelde dat de (politieke) theologie de kern van de soevereiniteitsleer vormt, ondervond hij tegenspraak van de convertiet Erik Peterson. Deze stelde, dat het in de christelijke overlevering niet om de polis, de stad, gaat, maar om de oikos, het huis (denk maar aan God de Vader, Christus als de Zoon, Maria als de moeder van alle gelovigen). Agamben is in dat laatste thema, het huishouden, geïnteresseerd, zodat hij in zijn reeks ook een heel deel wijdt aan de vraag hoe het van de ‘heilseconomie’ van de kerkvaders is gekomen tot de ‘politieke economie’ van de moderne tijd. Maar tegelijk zet hij een stap verder. Typerend voor onze tijd, stelt hij, is niet de stad (en daarmee de politiek) en evenmin het huis (en daarmee de economie), maar veeleer het kamp. Want bij die vogelvrijen, die werden opgesloten om naar de gaskamers te worden geleid, ontdek je pas goed wat de soevereiniteit van de macht in onze eeuw bewerkt. Vanwege die provocerende stelling ontmoette hij veel kritiek, en alleen al daarom achtte hij zich geroepen in zijn onderzoek ook een afzonderlijke studie aan het vernietigingskamp te wijden: als het extreem dat iets onthult van hoe we er als mensheid aan toe zijn. Deze studie verscheen in het Italiaans in 1998, en is nu dus in een voortreffelijke (zij het op een enkel punt ook wel bediscussieerbare) vertaling van Willy Hemelrijk en met een inleiding van Ype de Boer ook in het Nederlands beschikbaar.

Het archief en de getuige

Hoe weten we wat er in Auschwitz is gebeurd? Het archief, dat wil zeggen het geheel aan nagelaten sporen in materie en tekst, is mager en lastig te analyseren. Getuigenissen zijn er wel, maar waarvan kunnen zij getuigen en hoe zijn de getuigenissen te verstaan?

Na de Tweede Wereldoorlog kwam, zij het niet zonder moeite, de roep op om recht te doen aan de miljoenen vermoorden. Er kwamen processen, en er werd nieuw recht geschreven (‘misdaden tegen de menselijkheid’), want het vroegere recht had hier geen woorden voor. Getuigen en getuigen-deskundigen verschenen ook voor de rechtbank, en er werd (een enkele maal nog: wordt) vonnis gewezen. Dat was goed, zegt Agamben, maar het blijft ook onbevredigend. Want rechtspraak is een proces, een strak gereguleerd gesloten taal- en handelingsveld, en is ontoereikend om de echte vragen onder ogen te zien. Misschien is het daarom wel dat de eigenlijke filosofische vragen, de vragen wat Auschwitz gedaan heeft met het hele begrip mensheid en menselijkheid als zodanig, veel meer tijd nodig hebben om te rijpen. Zij die wij getuigen noemen (en dan niet in juridische zin) hebben die vragen aan het licht gebracht, en voor Agamben heeft – te midden van de vele teksten die hij gelezen heeft – vooral de getuigenis van zijn landgenoot Primo Levi groot gewicht.

Bekend is Levi’s boek Is dit een mens?, dat al in 1947 is gepubliceerd. De vraag is ironisch en ernstig tegelijk, en bovenal van een oneindige veelzeggendheid. De vraag onthult, hoezeer we stamelen als we bijvoorbeeld spreken van de ‘menselijke waardigheid’ die in de gaskamers is aangetast. Wil dat dan soms zeggen, dat een menselijk wezen dat tot ónder het biologisch bestaansminimum is teruggebracht, aan wie alle gangbare menselijke communicatiemiddelen zijn ontvallen, niet meer mens zou zijn? Als we dat zouden zeggen, zouden we nu juist de vernedering bevestigen die de beulen hebben aangebracht, dus dat gaat niet. Maar wil dit dan zeggen dat ons de hele categorie ‘menselijkheid’ uit handen is geslagen?

Sommigen trekken uit zulk een niet-weten de conclusie dat over Auschwitz eigenlijk niets te zeggen valt. Maar zo’n pseudo-religieuze gevolgtrekking irriteert Agamben mateloos. Door het kwaad van Auschwitz tot ‘het onzegbare’ te verklaren, stelt hij, geef je het een religieus gewicht dat het juist niet verdient. Het is even erg als de benaming Holocaust, die een in de mensheidsgeschiedenis betekenis-gevende praktijk (namelijk het massale brandoffer) aan het meest verschrikkelijke van de miljoenenmoord verbindt. Elie Wiesel, die de term in een onbewaakt ogenblik introduceerde, had er dan ook meteen spijt van. Nee, het gaat niet aan met een beroep op dat wat niet te begrijpen is van elke poging tot begrip af te zien. Maar dat neemt niet weg, dat er met de vraag naar het waarheidskarakter van de getuigen wel degelijk een probleem is gegeven, waarop Agamben zich nader poogt te bezinnen.

De muzelman

Uitvoerig staat Agamben stil bij de gestalte, die door de mede-gevangenen in het kamp werd gekarakteriseerd als de ‘muzelman’, vermoedelijk: de moslim. Hij (of: het?) was een wandelend lijk, een zieltogende bundel fysieke functies, een belichaming van het eindpunt van alle vernedering. De vernedering die deze gestalte onderging is zo groot, dat juist hij, die het diepst gezonken is, precies daarom niet kan getuigen van datgene wat hem is aangedaan (al zet Agamben achterin het boek enkele getuigenissen bij elkaar van enkelen, die bij uitzondering Muselman waren maar zich na de beëindiging van hun kampbestaan toch in zekere mate hervonden hebben). Voor de weinige overlevenden die hun bewustzijn bewaard hebben, betekent dat een enorm dilemma. In zekere zin behoorden zij, zo wrang als het klinkt, tot een elite. Zij vonden de middelen om, eigenaardig genoeg, in alle ontzetting overeind te blijven naar lichaam en geest. Maar kunnen zij dan wel getuigen juist van wat, daar beneden ‘onder’ hen, het meest vernederend is geweest? Kunnen zij stem zijn voor de muzelman, kunnen zij plaatsvervangend getuigen wat de muzelman zelf onmogelijk is gemaakt onder woorden te brengen? De overlevenden schamen zich daarmee heel diep, dat zij getuigen wat in de meest extreme vernedering nu juist niet henzelf is overkomen, terwijl de vernederden zelf die als getuigen zouden moeten optreden nu juist de mogelijkheid is onthouden om te getuigen – dat maakt bij uitstek de vérgaandheid van hun vernedering uit.

Agamben biedt geen ‘oplossing’ voor het dilemma, maar hij wil er ook per se niet vanaf zien om vérder te denken, want juist het verder denken en verder vragen is datgene waar wij ons als erna-geborenen niet aan kunnen onttrekken. En zo wisselen in zijn boek twee talen, twee wijzen van spreken elkaar telkens af: de verhalen van de overlevenden kunnen niet nauwkeurig genoeg gespeld worden, maar tegelijk zijn tal van filosofische vraagstukken – en daarmee ook tal van technieken van wijsgerige reflectie – niet te vermijden. Ik noemde al: wat is de (on)zin van de categorie ‘menselijke waardigheid’?, maar dan ook: Wat is eigenlijk de kensoort van het getuigen? Wat bewerkt schaamte? Wat blijft er over van een mens als we zien dat de Muselman volstrekt gedesubjectiveerd is? – en zo verder.

Vervolg-lezing

De leesgroep in het afgelopen najaar was niet te groot, en tegelijk waren er een reeks expertises aanwezig. Sommigen hadden levende herinneringen aan de razzia’s en de massale Jodendeportaties in de stad, anderen konden ons uitleggen wat het rechtssysteem wel en niet vermag, weer anderen legden de vinger bij het gevaarlijke karakter van een filosofisch (en theologisch) gebruik van kwetsbare bronnen, maar nog weer anderen konden juist weer Agambens nadere doordenking van wijsgerige begrippen nader situeren en verhelderen. Binnen de leesgroep hadden we elkaar erg nodig. En er was niemand, die niet van tijd tot tijd geheel verstomde, simpelweg omdat de beschreven en besproken werkelijkheid te overweldigend en te verschrikkelijk is.

Zoals gezegd gaan we in het komende voorjaar (fragmenten van) de laatste twee hoofdstukken van het boek lezen: ‘3. Schaamte, of over het subject’ en ‘4. Het archief en de getuigenis’. En wel op de dinsdagavonden 12 maart, 26 maart en 9 april 2019, in de Thomaskerk, Prinses Irenestraat 36, Amsterdam, 20.00 uur.

Nadere informatie en aanmelding: www.leerhuisamsterdam.nl

Rinse Reeling Brouwer

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie