29 maart Oostzaan Uit Lucas 22 en 23

2

Ds. Rinse Reeling Brouwer

Verkondiging in de dienst van de Protestantse Gemeente Oostzaan op 29 maart 2009, de vijfde zondag van de 40-dagentijd

Lezingen: Lucas 22:52-71 en 23:44-46

Goede vriendinnen en vrienden,

Osanna brengt vanmorgen bij ons muziek uit een Lucaspassie, dús hebben we ook uit het evangelie naar Lucas gelezen, wat leesroosters ons ook allemaal verder nog mogen suggereren. Anders zou die muziek van Bach, al ze van Bach is, er immers maar een beetje bijhangen en niet zijn wat de componist bedoelde dat ze zou zijn, namelijk onderdeel van en middel tot de verkondiging zelf. Het veronderstelt ook wel, dat de componist zich ervan bewust was dat dit evangelie een eigen karakter heeft, in onderscheid van de andere evangeliën. Ik geef toe: dat is nog maar de vraag. Op latere leeftijd zal Bach zich van zulke dingen zeker ten zeerste bewust zijn. Hij heeft er jaren over gedaan, om de Matthäuspassion aan de ene, en de Johannespassion aan de andere kant steeds meer elk hun eigen typeringen mee te geven, in overeenstemming met de eigen boodschap van de beide evangelisten afzonderlijk – en hij heeft er zelfs een ruzie met de gemeenteraad van Leipzig, waarbij hij in dienst was, voor over gehad om eraan vast te kunnen houden dat datgene wat hij voor karakteristiek hield aan Johannes goed voor het voetlicht te kunnen brengen. Maar bij deze Lukaspassion ligt dat anders. Als zij al van de meester is, gaat het om een jeugdwerk. Maar het kan ook heel goed een werk van een tijdgenoot zijn, dat hij voor een eigen uitvoering kopieerde. Hoe dat ook zij, déze muziek klinkt hier vandaag en van de teksten van déze muziek zullen wij proberen te begrijpen hoe zij de verkondiging dienen.

Een aantal fragmenten uit het lijdensverhaal naar Lucas, waar de gekozen delen passiemuziek betrekking op hebben, hebben we gelezen. Ik zal nu eerst proberen om aan de hand van deze fragmenten het een en ander op te merken over de eigen aard van het verhaal van juist deze evangelist, om dan vervolgens van daaruit de teksten van de muzikale onderdelen nader te bezien.

1-a. Lc. 23:44-46: het beslissende gebeuren

Alleen Lucas heeft het: het citaat uit de 31e Psalm waarmee Jezus zijn leven aan God, zijn Schepper, teruggeeft: ‘Vader, in uw handen beveel ik mijn geest’ (Lc. 3:46), waarop de evangelist vervolgt: ‘dit zeggende gaf hij de geest’. In de Psalm zelf is het vooral een uiting van vertrouwen: hoe de zanger ook vervolgd en belaagd wordt, hier weet hij zich veilig, waar zijn geest in God geborgen is. De toespitsing van dit gegeven op de situatie van de kruisdood maakt dit alleen maar intenser: ook als mijn vervolgers weten te bewerken dat ik er aan ga, dan nog hoort mijn geest thuis bij U, die ooit uw adem in mijn neusgaten hebt geblazen (om het met het Genesisverhaal te zeggen; Gen. 2:7).

Dat juist Lucas dit Psalmcitaat brengt is meer dan toeval. Het lijkt er namelijk op, dat hij in heel zijn evangelie wil benadrukken, dat de geest die Jezus als mens voortdrijft op zijn levensweg uiteindelijk de geest is die hij van God heeft ontvangen, ja de heilige Geest. Let maar eens op de samenhang. Bij de doop van Jezus: ‘de heilige Geest daalde neer in lichamelijke gedaante als van een duif’ (Lc. 3:22). Kort daarop: ‘Jezus vol van heilige Geest keerde zich om van de Jordaan af en hij werd in die geest gevoerd naar de woestijn, om daar verzocht te worden…’ (Lc. 4:1). En bij het eerste woord dat hij spreekt, in de synagoge te Nazareth, opent hij de boekrol van de profeet Jesaja en leest: ‘de Geest van de Heer is op mij, daarom dat hij mij gezalfd heeft, om het evangelie te brengen aan armen…’ enzovoort. Jezus is dus, vanaf de aanvaarding van zijn roeping met zijn doop, een geestvervuld mens. En die geest, uit de hemel op hem neergedaald, geeft hij bij zijn sterven terug aan zijn Vader. Daarmee biedt Lucas een wat ander beeld dan we van elders, bijvoorbeeld uit het Johannesevangelie, gewend zijn. Daar zou je eerder denken: éérst is er de Christus, en daarná, wanneer hij is heengegaan, zendt Christus een ander, een Trooster, om in zijn Geest bij ons te zijn en ons te vervullen. Voor Lucas geldt niet alleen, dat de Geest – die is de ‘geest van de profeten’ – van Christus uitgaat, maar ook dat deze al aan Christus vooráf gaat. Die geest vervult hém, zoals hij anderen vervult: Maria, die door hem overschaduwd wordt (Lc. 1:35), Elisabeth die door hem vol vreugde raakt (Lc. 1:41), Zacharias en Simeon die door hem gaan zingen (Lc. 1:67; 2:25-27). Jezus staat dus niet zozeer tegenover die anderen, maar ook met die anderen in een rij, dat is een manier van kijken die in de kerk nog wel eens tekort is gekomen. De heilige Geest was op hem, aan hem zie je wat het wil zeggen als de heilige Geest op je is, dat is een beslissend gebeuren. Maar dan ook: dat zegt niet alléén iets over hem, dit beslissend gebeuren kan ook ons vervullen, inspireren, drijven.

1-b. Lc. 22:5-71: geloof

Vervolgens – we nemen de gelezen fragmenten van achteren naar voren door – : wie is hij dan, die door de geest is vervuld? Over die vraag gaat het gesprek (je kunt het nauwelijks een verhoor noemen), dat hij voert met het Sanhedrin, met de Joodse leiders (oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden) te Jeruzalem (vss. 66-70). ‘Ben je de Gezalfde, de Messias? Zeg het ons!’ Maar hij, ontwijkend, kaatst de bal terug: ‘als ik het u zeg, zult ge niet geloven; als ik u zou vragen, zult ge niet antwoorden.’ Of hij het is, is geen neutraal feit. Het kan alleen in geloof of ongeloof vastgesteld worden. Je hebt er fiducie is, dat er in zijn optreden en op zijn weg iets beslissends gebeurd is, of niet. Maar antwoord geven kost je hier wat: een inzet voor het leven. Hoe kun je dat van politieke of religieuze leiders vragen? Wat is de messiaanse weg, wie is de messias? Op die vraag heeft Jezus zelf een antwoord gegeven door de weg die hij is gegaan; in dat antwoord zie je wat of je ziet het niet. Door hun handelen zullen ze er zelf antwoord op geven, maar daarvoor kunnen ze zich niet achter een van hem gewenst antwoord verschuilen, zo lijkt Jezus te suggereren.

Vervolgens neemt hij dan toch het initiatief, iets te zeggen. Hij wil wel getuigen van zijn geloof. Een zinnetje dat zo maar uit de lucht lijkt te vallen; ‘van nu af aan zal de mensenzoon gezeten zijn aan de rechterzijde van de kracht van God.’ Messias, dat was een politieke titel. Wie naar de Gezalfde vraagt, vraagt naar zijn programma. Jezus heeft een heel vreemd programma, want tegen zijn kruisiging verzet hij zich niet. Door deze invulling, die hij eraan geeft, krijgt het woord Messias een eigen, een nieuwe klank. Maar ‘mensenzoon’, dat is nog weer iets anders. Het komt uit het boek Daniël (Dan. 7:13): te midden van de wilde beesten, die de grote wereldrijken aanduiden, komt daar een mensenkind te voorschijn, belichaming van menselijkheid, iets aan humaniteit te midden van alle gewelddadigheid. Jezus zegt niet, dat hij samenvalt met de mensenzoon. Hij spreekt over hem in de derde persoon, dat moeten we serieus nemen. Het is geen beleefdheidsvorm om het eigenlijk over zichzelf te hebben. Maar het is wel de uitdrukking van een hoop, die hij zelf ook hoopt te belichamen. Het zal weldra Pasen zijn, het feest van de bevrijding uit de slavernij. Met kracht, met zijn rechterhand, zal God bevrijden. Die rechterhand is de belichaming van de humaniteit die zich met kracht zal doorzetten. Dat is zogezegd het geloof ván Jezus. Dat belijdt Jezus. En dat wat hij belijdt, daar wenst hij zelf ook de belichaming van te zijn. We spraken van het vervuld zijn met de geest, als geest der profetie van de goede boodschap voor de armen, als een beslissend gebeuren. Dat gebeuren wordt pas waar, waar een mens er vertrouwen in heeft, er in gelooft dat het waar kan worden. Jezus gelooft dat, en niet als iets dat ooit wel eens zal plaatsvinden, niet als iets dat zich op een verre afstand in een verre toekomst bevindt, maar reeds ‘van nu af aan’, nu, nu het Pasen is.

Deze belijdenis roept een eenstemmige vraag op: ‘ben je dan de zoon van God?’ Bedenk dat geschreven staat; ‘uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen’ (Hos. 11:1). Israel wórdt de zoon door de weg van de bevrijding te gaan. ‘Wie moet ik zeggen dat mij gezonden heeft?’, vraagt Mozes. ‘IK BEN’ heeft je gezonden’, luidt het antwoord (Ex. 3:14). Jezus kaatst opnieuw de bal terug: ‘gij zegt dat IK BEN’. De zoon belichaamt de belofte van de Vader. Hij is wat de Vader zegt te zullen zijn: een weg van bevrijding voor zijn volk. Maar ook hier: dat ‘is’ hij niet in louter objectieve zin, als een feit dat je neutraal kunt vaststellen. Het ‘is’ het als je erin gelooft, als je in hem en met hem die weg gaat. Alle kinderen van de belofte zijn er immers toe bestemd, aan het IK BEN van de belofte deel te nemen. Maar durf je die deelname aan? ‘Zij zeiden: wat hebben wij dan nog voor getuigenis van node?’ Ze antwoorden niet met geloof, maar met een nog verhevigde beschuldiging. De uitnodiging, aan het IK BEN deel te nemen, kan ook afgeslagen worden. Zo kritiek ligt dat.

1-c. Lc. 22:52-64: trouw of verloochening

Nog een fragment terug nu, maar in mijn betoog tegelijk nog een stap verder. Het overbekende verhaal van Petrus, die zijn meester tot drie maal toe verloochent in de nacht na de arrestatie, uitgerekend Petrus die beleden heeft, op de vraag ‘wie zegt ge dat IK BEN?’: ‘de Gezalfde Gods.’ Nu het programma van deze Gezalfde zichtbaar wordt, durft hij het niet verder aan. Dit is een derde stap. 1. Er was een beslissend gebeuren, het vervuld zijn van de Geest; 2. er was het geloof in dit gebeuren, de fiducie in het doorbreken van humaniteit ‘van nu af aan’; en 3. er is nu de vraag, of je trouw blijft aan dit gebeuren, aan de waarheid ervan, aan het geloof erin. Durf je het ermee aan, durf je vol te houden, of haak je af, glip je er tussenuit, als het werkelijk kritiek wordt? Daar is een wetenschapper, denk aan Galilei: durft hij het vol te houden, aan zijn inzicht ‘en tóch draait de aarde om de zon’, ook als dit inzicht bij de autoriteiten onwelgevallig is? Daar is een kunstenaar: zijn verbeelding wordt schokkend gevonden, zijn muziek alleen maar kabaal: past hij zich aan, om toch in het museum te komen of om toch voor de radio te worden uitgevoerd, of blijft hij bij zijn project? Daar is een onmogelijke liefde, het verkeerde milieu, de verkeerde leeftijd, niet uit ‘ons soort mensen’, ik weet niet wat: ga je er toch voor, of haak je af: ‘liefste, het kan echt niet verder tussen ons?’ Wat doet een mens, in de ure van gevaar? Blijft hij bij waar hij in dacht te geloven? ‘Ik ben zo niet’, ‘ik ben daar niet van’, zegt Petrus, en hij is waarlijk de enige niet. Trouw blijven aan wat je ooit, op momenten dat dit minder kostte, als waarheid over je leven hebt willen laten gelden, doe dat maar eens…

2. De Lukaspassion

Tot zover het verhaal van Lucas, de evangelist. Zoals aangekondigd gaan we nu ook kijken naar de schrijver van de tekst van de Lukaspassion, die hier vanmorgen klinkt. Wat doet deze met die drie elementen die ik zojuist onderscheidde?

2-a.

Eerst stellen we de vraag: wat is voor hem het beslissend gebeuren, zoals dat voor Lukas de vervulling met de geest van de goede boodschap voor de armen was? We horen in het openingskoor: ‘du erwählst fúr uns den Tod’, je hebt voor ons de dood verkozen, en later, nadat de evangelist verteld heeft hoe Jezus zijn geest heeft teruggegeven aan de Vader, de belijdenis: ‘ge zijt voor al mijn zonden gestorven, en voor mij opgestaan, ge hebt met uw kostbaar bloed de gloed van de hel uitgedoofd, waar ik anders door zou zijn verzwolgen.’ Er licht dus heel veel nadruk op het ‘voor mij’: voor mij en mijn zonden heeft Jezus plaatsvervangend de dood doorleden, voor mij heeft hij de poorten der hel gesloten, voor mij is hij opgestaan. Ik zeg niet, dat je deze motieven niet elders in het Nieuwe Testament kunt vinden. Maar typisch voor Lucas zijn ze niet, sterker nog: je moet wel vreemde toeren uithalen om ze in het lijdensverhaal van Lucas terug te vinden.

2-b.

Vervolgens dat wat correspondeerde met het beslissend gebeuren: het geloof daarín. We horen: ‘Scham und Scherzen / Herr, zerknischen unsre Herzen / beim Gedächtnis deiner Not’: wat er met Jezus gebeurt roept bij contrast de schrik op, dat wij niet aan zijn weg beantwoorden, dat het met ons heel anders gesteld is dan dat wij op de weg van de Messias bevonden zouden worden. Dat staat wel niet expliciet bij Lucas, maar het kan eventueel wel als consequentie uit zijn beschrijving worden genomen.

            Dan, bij de passage waarbij Jezus door het personeel van de hogepriester in het gezicht wordt geslagen, en dus niets kan zien, terwijl een profetisch figuur als hij toch juist een ziener zou moeten zijn: ‘terwijl jij, mens, liever de schande ontloopt laat hij zich beschimpen,  terwijl jij liever beroemd bent, in een goed blaadje staat, laat hij zich bespugen’. Weer dat contrast, waarbij het meer over ons ongeloof dan over ons geloof gaat.

            En zo ook al aan het begin:’Wir sind Sklavenknecht und Sünder, du bist Herrscher und Entbinder’: ons zou de slavendood van het kruis terecht kunnen overkomen, maar het overkomt nu net U, die toch Heer zijt. Lucas benadrukt het geloof van Jezus, de tekstdichter benadrukt het ongeloof van de mens, Een interessant contrast, dat we sámen horen klinken vandaag.

2-c.

En dan tenslotte de verloochening door Petrus: die ligt eigenlijk, als de zaken zo worden voorgesteld, geheel voor de hand. Wat had je ander gedacht van een mens, die niet van heilige Geest vervuld is, maar veeleer de weg van de Messias loochent, eigenroem zoekt en uit zijn eigen verslaving eigenlijk helemaal niet wil wegtrekken? Daarom, als het om de verloochening van Petrus gaat, biedt onze Lukaspassion niet nog eens een onderstreping van die verloochening – alsof ze eigenlijk met iets anders niet had gerekend. Maar wel biedt ze een troostwoord, in de tenorsolo die we bij het kyrië hoorde: een roep uit de diepte, en een zekerheid: ‘ik heb wel onrecht gedaan / maar Jezus neemt mij aan.’ Als het om geloof gaat, spreekt de tekstdichter van ongeloof; als het om ongeloof gaat, spreekt hij van vergeving. Dat is anders, het is niet verkeerd of zo. Het heeft eerder iets fascinerend, dat die beide benaderingen hier vanmorgen naast elkaar en door elkaar klinken.

3.

Toch wil ik nog een stap verder zetten. Moeten we het er nu bij laten, bij die constatering dat de schrijver van het evangelie en de schrijver van de tekst voor de passiemuziek elk hun eigen verhaal vertellen, die wel gelijktijdig klinken maar zich niet zo maar op één lijn bevinden? Ik wil het er toch niet zo maar bij laten. Ik wil nog een poging doen om te bezien, of de schrijver van het libretto ons niet toch wijzen kan op iets in de evangelietekst, dat we bij onze eerste lezing over het hoofd hadden gezien? En ik onderken dan het volgende motief.

            In de muziektekst is het de Heer en ontbinder die de dood kiest, de meester die zich laat slaan en bespugen, de overwinnaar die zich in de hel begeeft. Van daaruit valt mij in het Lucasevangelie bij tweede lezing op, hoezeer daar gewerkt wordt met de tegenstelling tussen donker en licht. In het eerst gelezen fragment zegt Jezus tot de tempelpolitie: ‘dag aan dag was ik met u in de tempel / en hebt ge uw handen niet naar mij uitgestrekt / maar dit is uw uur, het uur van de volmacht van de duisternis’ (Lc. 22:53). Dan, midden in de nacht, is er het vuur in de voorhof, die de nacht verlicht en de verloochening niet onopgemerkt zal laten zijn (Lc. 22:56). Als dan de haan gekraaid heeft wordt het vanzelfsprekend dag, en bij daglicht komt – anders dan bij de evangelisten Marcus en Mattheüs – het sanhedrin bijeen (Lc. 22:65)  de veroordeling, die een werk is van de nacht, een volmacht van de duisternis, komt niettemin bij daglicht in de openbaarheid! En dan tenslotte, als Jezus sterft: ‘het was omstreeks het zesde uur /  en duisternis geschiedde over het gehele land tot het negende uur / en de zon verduisterde / en het voorhangsel van het heiligdom scheurde middendoor [wat wil zeggen, dat IK BEN zelve tegenwoordig wilde zijn in zijn tempel].’ Hij die het licht is, begeeft zich in het donker, wanneer hij zijn geest teruggeeft aan de Vader. Dat is toch een motief dat wel past bij onze passiemuziek: de Heer over de dood die zich laat doden, de machtige die de hel tegemoet treedt – lees dus ook: het licht der wereld dat zich in de duisternis begeeft. En zo lopen de lijnen niet alleen maar uit elkaar, maar komen ze ook nog samen, en doen ze elkaar des te beter uitkomen. Osanna, zou ik zeggen!

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie