25 april Nassaukerk Exodus 18

2

Ds. Rinse Reeling Brouwer, Amsterdam

Overweging in de dienst in de Nassaukerk, Amsterdam op zondag 25 april 2010

Schriftlezingen: Exodus 18.1-2.13-27 en Johannes 10:11-18[1]

Goede vriendinnen en vrienden,

We zijn met Israël op weg, door de woestijn, van het land van benauwenis naar de berg Sinai, berg van het verbond, of in de orde van de feesten gezegd: van Pasen, het feest van het op het nippertje ontkomen aan de dood, naar het feest van de vijftigste dag, Pinksteren, dat in de synagoge (misschien al wel in de tekst van Exodus zelf) steeds meer werd tot het feest van de gave van de Thora, het onderricht aan Israël. En nu komen op die weg buitenstaanders langs, vreemden van een andere stam, een andere religie ook. Eerst, in het voorgaande, Amalek, de wreedaard, die het laf op de achterhoede heeft voorzien, de vreemde als de vijand van het zwakke (Ex. 17:8 v.v.), maar nu ook Jitro, de priester uit Midian, bij wie Mozes al eerder toevlucht had gevonden (Ex. 2:16v.v.), die hem tot schoonvader was geworden en bij wie zijn vrouw en zonen blijkbaar zolang hadden kunnen verblijven (Ex. 18:2): hij is de vreemdeling als vriend. Zijn plaats van dit boek is veelzeggend: al voordat Mozes zijn volk uitleidt, is hij verzwagerd met een ‘heiden’ – om dat woord maar even te gebruiken – en al voordat de Thora wordt geformuleerd komt deze zelfde heiden het troepje weggelopen slapen te hulp. Van het begin af aan is Israël dus niet alleen. Het is er van het begin af aan mét de anderen geweest. En het moet zich, ondanks alle negatieve ervaringen met Amalek, dus ook niet koesteren in een besef van fundamentele eenzaamheid, want dat heeft het niet nodig. Jitro komt als priester aanzetten met zijn ‘heidense’ offerhandelingen, en Mozes wijst die niet af. En hij komt vervolgens als ervaren leider met zijn adviezen over een verstandige inrichting van de rechtspraak, en dat advies wijst Mozes evenmin af. Beide overleveringen in onze tekst komen ook overeen met datgene wat we weten over de vermoedelijke gang van zaken: de cultus in Israël wijkt in het soort handelingen niet al te zeer af van de cultus bij omringende volkeren, en het rechtssysteem heeft eveneens veel ontleend aan de omgeving, gezien de vele overeenkomsten met wat we kennen aan schriftelijke en mondelinge bronnen uit het Tweestromenland, uit Egypte, en vooral ook aan het recht van nomadische zwervers door de woestijn, tot op deze dag toe. Voor die overeenkomst tussen de verschijnselen, ook als ze hier en ginds in een heel ander verband worden geplaatst, hoeft niemand zich te schamen. En u, die hier in dit huis van vele volkeren al jaren gewend bent zulke overeenkomsten en verschillen in zo maar een praatje bij de koffie, in zo maar een gezamenlijke actie, te ontdekken, hebt het u ook allang afgeleerd u daarvoor te schamen.

Jitro nu ‘hoort / al wat God voor Mozes gedaan heeft’ – hij is als vanzelf allereerst geïnteresseerd in zijn schoonzoon – ‘en (dan ook) voor Israël, zijn gemeente / dat JHWH heeft uitgeleid uit Egypte’ (Ex. 18:1), en verderop wordt daaraan toegevoegd: ‘en Jitro verheugde zich over al dat goede dat JHWH aan Israël gedaan had (…) / en hij zei: gezegend JHWH die het volk gered heeft (…) / nu weet ik dat groot is JHWH, voor alle goden uit’ (vss. 9-11). De Paaservaring van de gemeente is wel uniek, maar ze is niet van zulk een aard dat ze niet mededeelbaar zou zijn. Ook de vreemdeling kan herkennen hoe heilzaam dit geweest moet zijn, en kan eer geven aan de Naam, die voor Mozes onlosmakelijk met het gebeuren van Pasen is verbonden. Is hij dan ‘bekeerd’? Ach, laten we toch niet in zulke termen spreken. Hij kan het in zijn priesterlijk-pastorale levenswijsheid herkennen en hij kan het erkennen, dat moet genoeg zijn. Zeven maal klinkt zijn naam in dit hoofdstuk. Zeventig zijn de volkeren onder de hemel. Als hij het kan herkennen, kunnen zij het ook: ook zo wordt het feest van Pinksteren voorbereid. Bij Abraham was het Melchisedek, die hem op een dergelijke wijze tegemoet kwam: een priester die niet zo zeer een bepaalde overlevering van een bepaald volk vertegenwoordigde, maar eerder een hemelse, universele waarheid: gelijken herkennen elkaar, wie naar vrijheid smachten herkennen elkaar daar, waar vrijheid wordt ervaren. De particuliere cultus van een specifieke traditie dient naar die vrijheid te verwijzen; als ze zo niet wordt opgevat, is ze al snel levensgevaarlijk.

‘Dan neemt hij / Jitro, de bruidsvader van Mozes / een opgangsgave en andere offergaven’ – het kan preciezer dan de Naardense Bijbel hier doet: ‘slacht-offers’ – ‘voor God’. De Gods-náám die aan Mozes bekend is gemaakt klinkt hier niet. Jitro offert in algemene zin: ‘aan God’. Maar het is wel de godheid, die zojuist verbonden bleek aan het specifieke verhaal van de uittocht uit het diensthuis. En daarmee herinnert het slachtoffer, en de rook die daarbij omhoog kringelt, aan de slachting van het Paaslam in de nacht van die uittocht: die slachting, dat bloed zal in gedachtenis blijven. ‘En Aäron komt erbij / en alles aan oudsten van Israël / om brood te eten / met de bruidsvader van Mozes / voor het aanschijn van God’ (vs. 12). Aäron zal ook priester worden, maar dat gebeurt pas veel later in het verhaal (Lev. 8). Nu kan hij het kunstje afkijken van de vreemdeling. Maar opmerkelijk genoeg komt hij niet met offers. Hij komt met brood aan, de eerlijke opbrengst van de arbeid aan de korenoogst (opmerkelijk, in de woestijn). Dat samen brood eten verbindt de Godsgemeente en de omringende volkeren, heel elementair. Ook daar weet u in dit godshuis alles van. Mij ontroert het beeld in zijn eenvoud: er zijn de ontberingen van de woestenij, er is de vijandschap van Amalek die het op de zwakste voorzien heeft. Maar er is ook de gedachtenis aan het slachtoffer en het samen brood eten met de vreemdeling. Wat wil je nog méér? Waarom moet er meer zijn, ‘hoger’ zijn? Is en belooft deze gemeenschap in haar eenvoud niet al oneindig veel?

Toch, dit moment van voorsmaak duurt maar kort. ‘Het geschiedt de volgende morgen: / Mozes houdt zitting om recht te spreken over de gemeente / de gemeente staat bovenop Mozes van de ochtend tot de avond’ (vs. 13). Je ziet het voor je. Wat een gedrang. Iedereen moet iets van Mozes, via Mozes, vanwege de eigen conflicten en conflictjes. Ja, we zijn vrij. Weg uit het doodsrijk. Dus we hebben nu de kans al onze vetes breed uit te vechten. Oppervlakkig gezien gaat het om de drukte die dit voor Mozes met zich meebrengt: wat een last; moet hij dit echt allemaal alleen opknappen ‘wat betekent deze zaal, waarmee je doende bent voor de gemeente? / wat is de reden / dat jij op je eentje zitting houdt?’, vraagt de bruidsvader (vs. 14). Iedere leider, iedere voorganger kent die zucht. Maar laten we niet bij de oppervlakte blijven staan. Er is meer aan de hand, iets wezenlijkers. En de kwestie van de drukte is daarvan slechts een afgeleide.

In zijn antwoord onderscheidt Mozes drie taken die bij hem samenkomen: 1. ‘Het volk komt bij mij / om raad te vragen aan God (God te zoeken)’ (vs. 15): Mozes staat dichter bij de Bevrijder, dat voelt het volk aan. Mozes is degene die steeds weer terug kan gaan naar het oorspronkelijke vertrekpunt, om van daaruit iedere nieuwe situatie te beoordelen. Je kunt dit de profetische taak van Mozes noemen. Laten we bedenken, dat de Thora zoals die ons overgeleverd rééds als het geheel van ‘de boeken van Mozes’ is samengesteld. Mozes, dat ís zijn woord, zijn boek, dat is het afstemmen van alles wat aan de orde is op en het meten van alles aan die oerervaring van Pasen. Via Mozes wordt gezocht wat nu te doen is. 2. Het tweede is dan: ‘is er een zaak bij hen, / dan spreek ik recht / tussen een man en zijn naaste’ (vs. 16a). Er is een zaak. Er is een ‘twist’, heet dat op tal van plaatsen in het Oude Testament. Wij mensen zijn twistende wezens. We hebben altijd wel wat: botsende belangen, botsende verlangens. En wil dat niet leiden tot een strijd van allen tegen allen, dan moet er recht gesproken worden. Iemand moet een oplossing wijzen, zodat de twist althans voorlopig wordt beslecht. Dat is dan meteen het derde: 3. ‘ik moet bekend maken / de inzettingen van God / en zijn onderrichtingen’ (vs. 16b). Een taak van de priester en de leviet in Israël: niet alleen deze of gene gelijk geven, maar ook nadere aanwijzingen geven, ‘onderrichten in de geboden’ (Lev. 10:11), voor regelgeving zorgen met het oog op komende conflicten, want de conflicten hebben geen einde. In de tweede en de derde punt van het takenpakket van Mozes gaat het om de rechtspraak en het recht. Veel mensen hebben daar geweldige verwachtingen van: is er onrecht, dan moet er een wet komen om dat recht te zetten. Is er bijvoorbeeld discriminatie? Verbied deze dan bij wet! (de SGP kan ervan meepraten). Toch stelt het recht altijd weer teleur. Je kunt het namelijk helemaal niet door de letter van de wet afdwingen dat mensen zich echt anders gaan gedragen, bijvoorbeeld niet meer discrimineren. De wet kan het hart niet bekeren, kan alleen de ergste gevolgen van het onrecht afwenden. Wie rechten gaat studeren leert het vaak al in les één: gerechtigheid is niet hetzelfde als recht. Ons rechtvaardigheidsgevoel wordt lang niet altijd bevredigd door een uitspraak die keurig de vastgelegde regels volgt. Daarom is er altijd weer ophef over uitspraken van rechters, over de strafmaat, over de toename van de misdaad die men meent waar te nemen hoeveel extra middelen je ook uitgeeft aan politie en justitie. Die ophef zou er wel eens mee kunnen samenhangen dat we tevéél van de justitie verwachten, meer dan ze kán waarmaken. Waarom namelijk is er rechtspraak nodig? Omdat wij burgers zulke twistzieke wezens zijn, elkaar belazeren, elkaar dwarszitten, elkaar de loef af willen steken. We wentelen het opvangen van de gevolgen van ons geruzie dan af op het gerechtelijk apparaat. Dat is niet verkeerd: zolang wij blijven twisten, moet er een dergelijk apparaat zijn. Maar laten we vooral ons heil er niet van verwachten! Als we ergens zouden moeten weten dat het heil niet daarvan komt, is het hier, in onze religieuze samenkomst, waar we verondersteld mogen worden met elkaar te spreken over wat werkelijk tot ons heil dient!

Jitro, de bruidsvader van Mozes stelt vast: ‘dit is geen goede zaak, / zoals jij doende bent / hier zul je aan bezwijken / en je gemeente met je / want deze zaak is te zwaar voor je’ (vs. 17.18). En dan geeft hij Mozes zijn raad en stelt voor, de taken fundamenteel uit elkaar te leggen. Aan de ene kant: ‘wees jij voor de gemeente dicht bij God’ (vs. 19). Dat heeft Mozes, de profeet, bovenal te doen en daaraan heeft hij zijn tijd te besteden: terúgvragen naar de oorsprong der dingen, de oorspronkelijke bedoeling, de zin van de paaservaring, steeds weer. En dat ‘vragen’ dient dan ook te leiden tot bekendmaking: ‘maak hen bekend / de weg die ze moeten gaan / en de daad die ze moeten doen’ (vs. 20). Daar is de Thora voor, daarvoor zijn de boeken van Mozes: op de weg uit het doodsland de belofte tegemoet aanwijzingen te geven, handelingsaanwijzingen, richtingwijzend zijn. Ik gaf als thema van deze dienst aan: ‘de fundamenten van het recht’, maar ik kom daar bij nader inzien ook eigenlijk weer op terug. De Thora als richtingwijzing fundeert het recht eigenlijk niet, maar gaat eraan vooraf en gaat er bovenuit. Ze bevat namelijk een belofte, ook als de gemeente niet zo twistziek zou zijn. U kent wel dat woord van Paulus: ‘de Messias is het einde van de wet’ (Rom. 10:4). Welbeschouwd gaat niet pas Paulus, maar gaat al Mozes daarvan uit: er is een perspectief dat gelding heeft met het oog op de wereld die komt, waarin het recht eigenlijk helemaal niet nodig is, omdat mensen namelijk eindelijk eens ophouden met al dat onderlinge getwist en gezeur, en geprocedeer en ge-ëis. Dat is de ene zijde van de raad van Jitro: Mozes, houd jij je bij je eigenlijke opdracht: het perspectief hoog te houden, een weg te wijzen, en vermeng dat niet met de noodzakelijke regelgeving voor een gemeente die liever onderling ruziet dan die weg te gaan. Als je namelijk zo doet, deze weg wijst, voegt Jitro toe, ‘zul jij staande blijven en zal heel deze gemeente op zijn plaats aankomen in vrede’ (vs. 23). De Nieuwe Bijbelvertaling geeft dit weer als: ‘dan kunnen alle mensen tevreden naar hun tenten gaan’. Alsof het om ‘tevredenheid’ gaat! Nu, ik voorspel u, van gerechtelijke uitspraken worden mensen zelden ‘tevreden’, die kweken namelijk al te vaak weer nieuwe onrust. Maar het gaat hier ook niet om tevredenheid, het gaat hier om ‘vrede’, en dat is veel en veel meer: het einde van de menselijke twistzucht zelve, namelijk. En de mens komt niet in vrede naar zijn eigen tentje, maar naar ‘zijn plaats’, zijn Mokum: het vrederijk waar de twist niet meer nodig is.

En dan is er de andere kant van Jitro’s advies: ‘schouw dan zelf in heel de gemeente naar mannen van vermogen’ (dat zijn geen ‘vermogende mannen’, maar mannen met doorzettingskracht) / die God vrezen, mannen van trouw, haters van eigenbaat / stel die over hen aan: oversten van duizendtallen / oversten van honderdtallen / oversten van vijftigtallen / oversten van tientallen / zij zullen rechtspreken over de gemeente…’ (vs. 21). Zeker heeft dit advies het aspect van deling van arbeid: Mozes kan niet alles, de dominee is geen duizendpoot. Maar, zoals gezegd, het gaat tegelijk om iets veel fundamentelers. Zolang er twist is, is er ook rechtspraak nodig. Kies dus lieden uit, die tot zulke rechtspraak bekwaam zijn en aan de functieeisen daarvoor voldoen: godvrezend, betrouwbaar, niet corrupt. Dat is al moeilijk genoeg. Maar bemoei jij, Mozes, je daar niet direct meer mee. Verwar de belofte van het heil niet met de noodzakelijke regulering van het gedoe en het geruzie. Houd die twee uit elkaar. Voorkom, dat de weg van het heil, van Pasen naar Pinksteren, wordt opgevat als een kwestie van ‘rechten’, want daarmee verliest die weg haar bevrijdend karakter. En voorkom aan de andere kant, dat mensen van noodzakelijke juridische regelingen hun heil gaan verwachten, terwijl die de eigenlijke problemen van het leven nooit kunnen oplossen!

Het volgende wat opvalt in het advies van Jitro is de bijna militaire taal: ‘stel aan.. oversten over vijftig, over veertig… over tien’. Dit is niet ‘natuurlijk’, zogezegd. Menselijke gemeenschappen zijn nu eenmaal niet wiskundig precies ingedeeld in groepen van tien, Verzamelingen mensen plegen veel toevalliger getallen aan te wijzen. Ook het ene volk Israël bestond uit een reeks van stammen, met stamoudsten (vs. 12!). De ervaring leert echter – en heeft ook aan de zeer ervaren bestuurder Jitro geleerd – dat die min of meer toevallige verzamelingen die in het leven samenkomen weinig geschikt zijn voor regelgeving en rechtspraak. Stamoudsten zullen opkomen voor hun eigen stam, en niet snel ‘zonder eigenbaat’ zijn: van hen wordt immers verwacht op te komen voor de baten van de clan. Dat is niet alleen in Afghanistan of Kongo zo, dat zien we hier om de hoek al. Het bestuurssysteem moet dus iets afstandelijks hebben, iets abstracts, iets wat ver van het leven lijkt: een organisatie in tientallen. Straks krijgen we verkiezingen, en het getouwtrek zal niet van de lucht zijn. Aan het ene kant het front tégen elke overheid, tégen de bureaucratie, tégen de regelgeving: vrij baan voor de vrije strijd van allen tegen allen, we maken zelf wel uit wat goed voor ons is. Aan de andere kant het pleidooi voor meer regulering, voor meer rechtsbescherming daarmee ook. Beide posities zijn met het menselijk leven gegeven, en dat soms de een, soms de ander de verkiezingen pleegt te winnen hangt er mee samen dat de ene positie de andere ook oproept. Relatief gesproken neemt Jitro het hier op voor de tweede positie: voor regulering, voor rechtsbescherming, voor het respect voor de wet. Bij een gemeenschap, die samen de moeizame tocht door de woestijn moet zien af te leggen, slaat die voorkeur ook ergens op. Als ze alles aan het vrije spel der krachten overlaat komt ze nooit ergens. Maar opnieuw: pas op! Deze voorkeur voor de wet is relatief, zeg ik. Jitro wil bovenal voorkomen dat de regulering van de menselijke twisten in het leven wordt vermengd met het perspectief dat Mozes biedt. Een politiek die inzet op meer rechtsbescherming kan zich maar beter niet in religieuze termen presenteren!

Kortom: ‘elke grote zaak moeten ze bij jou brengen / en elke kleine zaak berechten zij zelf’ (vs. 22). Dat betekent dus niet: je hebt lagere rechtbanken en je hebt een hooggerechtshof, bestaande uit de persoon van Mozes zelf. Maar: je hebt zaken die voortkomen uit de twisten der mensen, en je hebt de gróte zaak waarvan het Heilig Onderricht van Mozes getuigt. In onze tekst kan die ‘grote’ zaak ook heten: de ‘harde’ zaak (vs. 26). Waarom is die zaak hard? Omdat het in déze zaak om niets minder gaat dan om het einde van alle ‘zaken’ die mensen elkaar in hun twistzucht aandoen, om niet minder dan om ‘het einde der Wet’ – geloofd zij U, Christus!

Aan het begin van zijn advies heeft Jitro gezegd: ‘hoor naar mijn stem – ik zal je raad geven’ (vs. 19a). Aan het slot staat er: ‘Mozes hoort naar de stem van zijn bruidsvader – hij heeft gedaan / al wat die heeft gezegd’ (vs. 24). Zalig zij, die dit woord horen en het bewaren. Amen.


[1] Lezing vanwege de ‘zondag van de goede herder’. Op deze tekst wordt in de overweging niet ingegaan. Waar ook Mozes een herder is (en wel van de schapen, hem door Jitro toevertrouwd, Ex. 3:1) kun je de thematiek van de hele preek ook opvatten als die van ‘het goede herderschap van Mozes’.

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie