23 januari Psalm 97 vierkwartier op woensdag PThU Amsterdam

2

Rinse Reeling Brouwer

Overdenking vierkwartier woensdag 23 januari, PThU Amsterdam

Bij Psalm 97 en Hebr. 1:6

Beste deelgenoten aan onze civitas,

In de zeven jaren die achter ons liggen heb ik geregeld mijn bijdrage geleverd zowel aan het vierkwartier hier in Amsterdam als aan the Midday Prayer in Groningen. Deze keer, die gezien het aflopen van mijn reguliere aanstelling wel de laatste zal zijn, dacht ik bij de keuze van lezingen en liederen voor dit vierkwartier ook maar eens een verbinding te maken tussen daar en hier. In Groningen lazen we Psalm 97 op de woensdag tussen de laatste zondag van de Voleinding en de eerste zondag van Advent. Of het nu gaat om die Ene die gekomen is of die komen zál, het ligt in één perspectief. Deze tijd van Epifanie, wanneer het accent daarop ligt dat Deze ‘de eerstgeborene in de oikoumenè brengt’ (zoals de Hebreeënbrief zegt), voegt zich moeiteloos in dit ene perspectief.

Ik las de vertaling uit de bundel De koning komt van de Van der Leeuwstichting, waarin de Psalmen 90-100 nieuw zijn getoonzet met het oog op hun dramatische liturgische gestalte. Die bundel gaat er vanuit dat hier liederen in het Psalmboek bij elkaar zijn gezet met een gezamenlijk motief: de Naam komt tot de Sion om daar het koningschap te aanvaarden. Dat motief delen deze Psalmen met wie we Deutero-Jesaja noemen, en ze volgen ook de gang ván de woestijn of de ballingschap náár de tempel. Maar het gaat er nu niet om dat gegeven te historiseren: Psalmen zingend gaan we deel uitmaken van dit gebeuren van koninklijke ambtsaanvaarding dat nú plaatsvindt. Psalm 97 biedt daarbij twee, samenhangende, delen: in de verzen 1-7 gaat het om een verschijnen dat een kosmische crisis veroorzaakt, terwijl in de verzen 8-12 vrouw Sion op dit verschijnen reageert.

We beginnen in de mythologische toonsoort. Gewolkte en donkerte is rondom de gestalte van Naam (vs. 2a), haar bliksem verlicht de wereld (vs. 4a), vuur gaat voor haar uit en vlamt rond haar vijanden (vs. 3). De aarde ziet dit en krimpt ineen (vs. 4b), de bergen smelten als was voor haar aangezicht (vs. 5a). De klimaatcrisis, waar we in deze dagen bij bepaald worden, leert het ons wel af die mythologische beelden ver van ons af te houden. Het zijn niet zo maar beelden voor ervaringen, het zijn ook ervaringen zelf: toename van aardbevingen, stormen, vloedgolven, smeltende ijskappen, verschijnend permafrost: bijzonder acuut en, zonder dat we precies weten hoe, bijzonder intens. Maar tegelijk bieden die beelden niet zomaar een articulatie van onze wereldervaring, maar gelden ze als aspecten van het aantreden die Ene. Het gaat dus niet om wat-er-gebeurt als zodanig, maar om de verborgen grond áchter en tégen dat-wat-gebeurt. Die de wereld schokt, die zet zich op een troon van gerechtigheid en recht. Daarmee verschijnen de schokken die wij ervaren niet als een actie, maar als een reactie: dat wat werkelijk telt, dat is het komen van die vreemde God van Israël met zijn ‘gerichten’ (vs. 8b). ‘God gaat zijn ongekende gang’, zingen we. Maar altijd is het de vraag, waar William Cowper ook al mee worstelde, of dan het gebeuren zelf soms dat ‘ongekende’ is? Nee, ongekend is de  Naam die nadert, in gewolkte en donkerte, om, op grond van gerechtigheid, te oordelen dit-alles-dat-gebeurt.

De Psalm stelt voor de ongerechtigheid in deze wereld de ‘godheden’ (vs 7c; vss. 9b) of de Nietigheden (vs. 9b) verantwoordelijk. Die godheden zijn reëel, maar wel maaksels van ‘dienaars van beeldsnijwerk’ (vs. 7a). We winden ons op over wereldleiders, die onverantwoord optreden. Maar we weten ook wel, dat hun rampzalig beleid gevolg is van de verlangens van vrijwel allen naar welvaart, gezondheid, veiligheid: op zichzelf gaven van de goede schepping, maar absoluut gesteld en grenzeloos nagejaagd. We leven in een wereld waar de mythologie maar al te waar is, omdat onze verlangens tot bovenmatige proporties zijn opgeblazen. En nu juist dat komt in de crisis, wanneer we horen dat de Naam ‘de Hoogste is boven de aarde / zeer verhoogd boven alle godheden’ (vs. 9). Wat een bewering: ‘de godheden’ – naar de Septuaginta engelen – móeten voor Hem buigen’ (vs. 7c)! ‘Beschaamd worden alle dienaars van beeldsnijwerk’ (vs. 7a): zij, wij staan te kijk. De uitvergrotingen van onze eigen verlangens, die zich nu tegen ons keren, zouden daarmee dus staan onder een hoger gezag. Hoe komt de dichter erop? Wat een waagstuk, dat te poneren. Zou het zo zijn? Was het maar zo….

‘Zij hoort het, Sion, en verheugt zich’, inzet van het tweede deel van de Psalm (vs. 8a). In het eerste deel was het de aarde die ineenkromp en zíet (vs. 4b). Maar wat ziet ze? Duisternis, vloed, bliksem en beving, maar ook Degene die gericht oefent en recht opricht? Of Sion dat aan het gebeuren afziet, weet ik niet, maar ze hóórt er wel van, ze kent de Stem die hier spreekt, en ze wéét. Want ‘licht is uitgezaaid voor de rechtvaardige’ (vs. 11a) – ik denk dat dit het licht is van de woorden van de Psalm zelf, woorden die licht brengen in een duister gebeuren.

En wie is vrouw Sion? Wie zijn de ‚dochters van Juda’ (vs. 8b)? We vernemen: ‘haters van het kwaad’ (vs. 10a), ‘getrouwen’ (vs. 10b), ‘rechtvaardigen’ (vs. 11a), ‘oprechten’ (vs. 11b). We horen ook, dat die Ene hun zielen behoedt en hen uit de hand van boosaardigen redt (vs. 10b). Hier heerst een sfeer van bedreiging. De levens van hen, die weigeren de afgoden van hebzucht en totale veiligheid op te richten en te aanbidden, lopen gevaar. Daarom gaat het hen áán, te horen van het komen van de Naam die de afgoden voor zich doet buigen.

Zo is het aantreden van Déze als koning een reden tot vreugde (vs. 8a; vs. 11b) en dank (vs. 12b): de goden redden het niet! Maar, dat is het aardige, dit is ook weer geen particulier weten, alleen bekend aan een kleine groep getrouwen. Want wat zij weten, is precies dát weten dat hele wereld ten goede komt. Daarom klinkt het, meteen al in het eerste vers: ‘laat de aarde jubelen / de vele kustlanden zich verheugen’ (vs. 1b. 6b). Wat Sion mag weten, dat de producten van de afgodenfabriek van het menselijk hart tenslotte aan hoger recht en hoger gezag horig zijn, gaat de hele aarde, gaat alle volken aan.

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie