14 juni Johannes 6:52-62 Vierkwartier op woensdag PThU Amsterdam

1

Rinse Reeling Brouwer

Vierkwartier woensdag 14 juni 2017, PThU Amsterdam

Overdenking (bij Johannes 6:52-62)

In de afgelopen maand heb ik een serie leerhuisavonden verzorgd voor de Protestantse Kerk Amsterdam over het avondmaal. We bezagen de liturgische vormgeving, de Bijbelse achtergronden, de grote strijdpunten uit de theologiegeschiedenis, de diaconale strekking en de centrale functie van de maaltijd in de opbouw van de gemeente.

Toen we zo dat geheel van gezichtspunten voorbij zagen komen, viel ons op wat een tegenstrijdige rol het gedeelte uit Johannes daarin speelt dat we zojuist gelezen hebben. Je kunt vaststellen dat de grote verschillen in avondmaalsopvatting, vanaf Radbertus en Ratramnus in de Karolingische negende eeuw tot en met de dogmatische leerboeken van de zeventiende eeuw, aan deze perikoop ontsprongen zijn. Moet je het letterlijk nemen wat Jezus hier zegt, dat je zijn vlees moet verorberen of kauwen en zijn bloed moet drinken als voorwaarde om het eeuwig leven te verwerven? Die magische uitleg, die naar vers 59 ‘kafernaïsch’ is gaan heten, lijkt christenen tot kannibalen te maken, die een levend lichaam verscheuren om het heil te ontvangen. Geen wonder dat de leerlingen spreken van een ‘boos’ of een ‘hard’ woord (vs. 60) en Jezus zelf van een ‘struikelblok’ (vs. 61). Of gaat het veeleer om een geestelijke, een specifiek sacramentele vorm van eten, zodat je met Augustinus en Zwingli moet onderstrepen wat in vers 62 staat: het gaat om de Geest en het vlees draagt daaraan niets bij? Er hangt hier een onbeslistheid en ambivalentie in de verklaring. Deze valt goed te illustreren aan Calvijn. Aan de ene kant is het voor zijn, laat het maar noemen ‘eucharistische spiritualiteit’ veelbetekenend, dat de Vader zijn onvergankelijkheid heeft overgedragen aan het vlees van de Mensenzoon, zodat deze na zijn opstanding de zijnen juist door zijn vlees kan laten participeren in dat onvergankelijke leven (Inst. IV.17.9): deze hoge, door Calvijn onderschreven, opvatting van het levendmakende vlees gaat veel van zijn mede-gereformeerden te ver. Aan de andere kant echter stelt Calvijn in zijn Johannescommentaar vast, dat dit Schriftgedeelte, vanuit het hele hoofdstuk waarin Jezus zichzelf het manna, het brood uit de hemel (vs. 58), noemt, dan wel handelt van de ‘spijze des geloofs’, maar welbeschouwd niet over het avondmaal – reden, zo stelt hij, waarom ook Augustinus pas helemaal aan het eind van zijn preken over dit hoofdstuk maar heel kort het avondmaal aanroert. En dat is een gevoelig punt: het vierde evangelie kent inderdaad wel maaltijden, maar kent het ook een ‘maaltijd van de Heer’ in de zin van de kerkelijke rite? Dat is helemaal niet zo zeker.

Laten we nog eens tot ons laten doordringen waarom dit woord van Jezus zo ‘hard’ is. Halachisch is het, na de grote vloed, wel toegestaan vlees te eten, maar niet vlees mét het bloed dat daarin is (Gen. 9:4), want ‘het bloed van het vlees is zijn nèfèsj’ (Lev. 17:14 etc.). Toch roept Jezus hier op precies dat wel te doen. En werp eens een blik in de concordantie: In Psalm 27 ziet de ik-figuur ‘mijn vijanden op mij afkomen om mijn vlees te eten’ (vs. 2), in Micha 3 eten de slechte leiders ‘het vlees van mijn volk’, trekken het de huid af, breken de beenderen en koken het in een pot (vs. 3), en in Daniël 7 zegt men tot het tweede dier: ‘eet veel vlees’ (vs. 5), dat is: richt veel slachtingen aan, kennelijk zoals een ‘etend’ zwaard velen ombrengt. En met het bloed is het niet anders; Numeri 23: ‘het volk … zal zich niet neerleggen tot dit het bloed van de verslagenen zal hebben gedronken’ (vs. 24); en dan zijn er ook nog plaatsen waarin het drinken van bloed en het eten van vlees samen voorkomen als omschrijving van een ombrengen op meedogenloze wijze. Dat zijn de harde gegevens.

Wat zeggen deze gegevens nu over de aanzegging en de aansporing die Jezus hier bij Johannes doet? Ik zou zeggen: hij, de Logos, de Mensenzoon, heeft de regie in de hand. Hij gaat het kruis, zijn verhoging, tegemoet als de bekroning van zijn werk. Op Golgotha wordt hij op meedogenloze wijze omgebracht. En nu, o provocatie, stelt hij: je hebt geen deel aan mij, als je geen deel hebt juist aan dit gebeuren. Kom maar op, doe maar mee aan het volksgericht, aan de executie, eet maar mijn vlees en drink maar mijn bloed, verorber me maar! Als je erbuiten gaat staan, maak je zeker geen deel uit van mijn verhaal, dat leven schept en leven schenkt. Ja, dat is een hard woord en ik (Rinse) zou niet goed weten hoe ik het voor jullie zou kunnen verzachten.

En wanneer je dit woord al aanhaalt bij de viering van de maaltijd, bij de gedachtenis van de dood van de Mensenzoon, dan wordt die gedachtenis daar wel heel confronterend van: het heil gaat niet aan de gewelddadige realiteit van mensen die optreden als verscheurende roofdieren voorbij, maar dwars daardoor heen. Au. Amen.

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie